2.6. Samenloop middelloon- en eindloonfranchise in één pensioenregeling
[Regeling vervallen per 18-11-2015 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2015]
Door de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend
inkomen, is het met ingang van 1 januari 2015 mogelijk om tijdsevenredig een ouderdomspensioen
van 75% van het gemiddeld genoten loon op te bouwen in ten minste 40 dienstjaren.
De jaarlijkse ruimte voor pensioenopbouw wordt per 1 januari 2015 beperkt tot ten
hoogste 1,875% voor regelingen gebaseerd op het middelloonstelsel en tot ten hoogste
1,657% voor regelingen gebaseerd op het eindloonstelsel.
Deze maxima worden voor het ouderdomspensioen opgevat met inbegrip van het AOW-inbouwbedrag.
Dit bedrag wordt per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar ten minste gesteld op een
evenredig gedeelte van de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen
zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag. Voor het partner- en wezenpensioen gelden aangepaste
inbouwbedragen.
Om het bedrag van de AOW-inbouw te herleiden naar een franchise is een franchisefactor
nodig. Deze franchisefactor moet zodanig worden bepaald dat 100% van het AOW-bedrag
wordt ingebouwd bij een tijdsevenredig in 40 dienstjaren op te bouwen pensioen van
75% van het gemiddelde loon. In een eindloonstelsel wordt na 40 dienstjaren een pensioen
bereikt ter grootte van 66,28% van het eindloon. Vanaf 1 januari 2015 is de franchisefactor
voor een middelloonstelsel daarom 100/75 en voor een eindloonstelsel 100/66,28. Een
uitvoerder moet twee verschillende franchises hanteren in een pensioenregeling die
een combinatie is van een ouderdomspensioen volgens het middelloon- of beschikbare
premiestelsel en een op risicobasis verzekerd partner- of wezenpensioen volgens het
eindloonstelsel.
In de praktijk leidt het hanteren van twee verschillende franchises in één pensioenregeling
tot uitvoeringsproblemen. Het is voor pensioenuitvoerders op korte termijn niet mogelijk
om in de hiervoor genoemde combinatie-pensioenregeling twee verschillende franchises
te gebruiken. Met het oog op een soepele implementatie van de hiervoor genoemde wet
acht ik het redelijk om gedurende drie jaren een oplossing te bieden voor het geconstateerde
probleem. Hierom keur ik om redenen van eenvoud en doelmatigheid het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarde tijdelijk goed dat bij de hiervoor genoemde combinatie-pensioenregelingen
de berekening van de franchise voor een op risicobasis verzekerd partner- of wezenpensioen
volgens het eindloonstelsel, mag plaatsvinden met toepassing van de franchisefactor
voor het middelloonstelsel.
Ik verbind hieraan de voorwaarde dat voor de bepaling van de pensioengrondslag voor
dit partner- of wezenpensioen uit wordt gegaan van ten hoogste het pensioengevend
loon op het moment van overlijden van de werknemer. Het bereikbaar pensioengevend
loon dat de gewezen werknemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn
functie zou hebben kunnen bereiken moet daarbij buiten beschouwing blijven. Het is
wel toegestaan rekening te houden met de ontbrekende dienstjaren. Hierbij worden de
begrippen ‘bereikbaar pensioengevend loon’ en ‘ontbrekende dienstjaren’ opgevat met
inachtneming van artikel 18b, vijfde lid, van de Wet LB. De uitkeringen van het aldus berekende partner- of wezenpensioen mogen worden geïndexeerd
binnen de grenzen van artikel 18d, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB.
Deze goedkeuring treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang
van 1 januari 2018.