9.1 Minister van Financiën (1945–)
SG van het Ministerie van Financiën (1940–1945).
(Tijdens de oorlog trad de SG op in plaats van de Minister van Financiën)
9.1.1 Algemene handelingen (1940–)
(1) HANDELING
Het (mede)voorbereiden van de vaststelling, wijziging en/of intrekking van (algemene)
wet-/regelgeving op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (1)
(2) HANDELING
Het verrichten van studies en het vaststellen van beleidsnota’s ter voorbereiding
en/of evaluatie van het voorgenomen en/of ten uitvoer gelegde beleid op het terrein
van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (1)
(3) HANDELING
Het informeren van de Staten-Generaal inzake het te voeren en/of gevoerde beleid op
het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1945–....
Waardering: b (3)
(4) HANDELING
Het beantwoorden van schriftelijke en/of mondelinge vragen van (individuele) leden
der Staten-Generaal inzake het beleid op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1945–....
Waardering: b (3)
(5) HANDELING
Het beantwoorden van vragen van individuele burgers inzake het te voeren en/of gevoerde
beleid op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: v Termijn: 15 jaar na beantwoording
(6) HANDELING
Het benoemen, schorsen en ontslaan van vertegenwoordigers van het Ministerie in commissies,
stuurgroepen, werkgroepen en andere internationale, inter- en intradepartementale
overlegorganen (voorzover niet expliciet geregeld in specifieke wet- en regelgeving)
op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Opmerking: Deze handeling is ook van toepassing indien het de benoeming betreft van
personen die geen vertegenwoordigers zijn van het Ministerie.
Waardering: v Termijn: 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap
(7) HANDELING
Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over vergaderingen van bestuurs-
en overlegorganen van (inter)nationale organisaties op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (1)
(8) HANDELING
Het voorbereiden van, deelnemen aan en rapporteren over bijeenkomsten van intra- en
interdepartementale overlegorganen die zich bezighouden met het beleid op het terrein
van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (1)
(9) HANDELING
Het voorbereiden, mede-vaststellen en coördineren van het beleid op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (1)
(10) HANDELING
Het vaststellen van de beleidsorganisatie op het terrein van:
a. de centrale bank;
b. de regulering van en het toezicht op het kredietwezen/de kredietinstellingen;
c. de regulering van en het toezicht op het effectenverkeer/de handel in effecten;
d. de regulering van en het toezicht op het giroverkeer en de Rijkspostspaarbank;
e. het voorkomen van witwassing van uit criminaliteit verkregen gelden;
f. de regulering van en het toezicht op het financiële verkeer in buitengewone omstandigheden.
Periode: 1940–....
Waardering: b (4)
9.1.2 Regulering van en toezicht op de centrale bank (1940–)
(11) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van bijzondere wetten,
waarbij circulatiebanken worden opgericht en waarbij aan buitenlandse circulatiebanken
wordt toegestaan hun bankbiljetten hier te lande in omloop te brengen.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 1.
Waardering: b (1)
(12) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling van de termijn, waarvoor De Nederlandsche Bank gerechtigd is om als
circulatiebank werkzaam te zijn of tot opzegging van de bereidheid tot verlenging
van die termijn.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 2.
Waardering: b (1)
(13) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming – in het geval van het niet verlengen
van de termijn waarvoor De Nederlandsche Bank als circulatiebank mag optreden – van
één van de deskundigen die belast is met het schatten van de waarde van de onroerende
goederen en het meubilair van De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 35.1.
Waardering: v Termijn: 5 jaar na datum
(14) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van de inrichting der Bijbank en de agentschappen van De Nederlandsche
Bank.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 5.5.
Waardering: b (1)
(15) HANDELING
Het voorbereiden van wetgeving ter vergroting van het maatschappelijk kapitaal van
De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 6.2.
Waardering: b (1)
(18) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van de vorming van bijzondere
reserves door De Nederlandsche Bank en tot goedkeuring van stortingen in en onttrekkingen
aan deze reserves.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 9.; Bankwet 1948, art. 6.
Waardering: b (5)
(19) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van het Reglement van het Pensioenfonds van het personeel van De Nederlandsche
Bank.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 10.; Bankwet 1948, art. 8.
Waardering: b (5)
(23) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van het verrichten door De Nederlandsche Bank van andere activiteiten
dan in de Bankwet genoemd.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 11.2.; Bankwet 1948, art. 21.
Waardering: b (1)
(39) HANDELING
Het (mede)vaststellen van regels inzake het uitoefenen en nakomen van de rechten en
verplichtingen samenhangende met het aanhouden van posities en het verrichten van
transacties met betrekking tot Nederlandse posities in de Algemene Rekening van het
IMF door De Nederlandsche Bank.
Periode: 1973–....
Grondslag: Besluit van 7 mei 1973, Stb. 211 , art. 1.
Waardering: b (5)
(50) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende nadere regels, volgens welke de centrale bank toezicht zal uitoefenen
op het kredietwezen.
Periode: 1948–1956
Grondslag: Bankwet 1948, art. 9.4.
Waardering: b (5)
(54) HANDELING
Het (mede)voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen
van bestuur tot vaststelling van de bemoeiingen van De Nederlandsche Bank met de krachtens
deze wet in de consignatiekas in bewaring gegeven effecten en het daarvoor te bedingen
loon.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet van 27 maart 1936, Stb. 201, art. 3.
Waardering: b (5)
(58) HANDELING
Het (mede)vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels met betrekking
tot de uitvoering van deze wet (Wet consignatiekas).
Periode: 1940–
Grondslag: Wet van 27 maart 1936, Stb. 201, art. 11.
Waardering: b (5)
(59) HANDELING
Het – onder voorwaarden – verstrekken van voorschotten aan het fonds dat voor rekening
en risico van de staat door aan- en verkoop van schriftelijke en telegrafische uitbetalingen,
cheques en ander papier (buitenlands betaalbaar), alsmede van goud, de wisselkoersen
op het buitenland tracht te beïnvloeden.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet van 30 september 1936, Stb. 403, art. 2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na terugbetaling
(60) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van wettelijke bepalingen
inzake de uitgifte of verpanding van bewijzen van vlottende schuld, waarmee in de
voorschotten aan het fonds dat voor rekening en risico van de staat door aan- en verkoop
van schriftelijke en telegrafische uitbetalingen, cheques en ander papier (buitenlands
betaalbaar), alsmede van goud, de wisselkoersen op het buitenland tracht te beïnvloeden,
mag worden voorzien.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet van 30 september 1936, Stb. 403, art. 2.2.
Waardering: b (5)
(63) HANDELING
Het uitoefenen van toezicht op het beheer door De Nederlandsche Bank van het fonds
dat voor rekening en risico van de staat door aan- en verkoop van schriftelijke en
telegrafische uitbetalingen, cheques en ander papier (buitenlands betaalbaar), alsmede
van goud, de wisselkoersen op het buitenland tracht te beïnvloeden.
Periode: 1940–
Grondslag: Wet van 30 september 1936, Stb. 403, art. 4.1.
Waardering: b (5)
(64) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van wetten houdende
bepalingen omtrent het tijdstip en de wijze van verantwoording van in het fonds dat
voor rekening en risico van de staat door aan- en verkoop van schriftelijke en telegrafische
uitbetalingen, cheques en ander papier (buitenlands betaalbaar), alsmede van goud,
de wisselkoersen op het buitenland tracht te beïnvloeden gestorte gelden.
Periode: 1940–(
Grondslag: Wet van 30 september 1936, Stb. 403, art. 4.3.
Waardering: b (1)
(66) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van De Nederlandsche Bank
als kassier van de Rijkspostspaarbank en/of van andere bij wet of door Ons in het
leven geroepen instellingen en tot aanwijzing van De Nederlandsche Bank als bewaarder
van alle geldswaarden van het Rijk en van die instellingen en van de door het Rijk
en die instellingen in pand genomen waarden.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 14.4.; Bankwet 1948, art. 19.4.
Waardering: b (1)
(68) HANDELING
Het geven van opdrachten aan De Nederlandsche Bank tot het verstrekken van renteloze
voorschotten in rekening-courant aan de Staat tot tijdelijke versterking van ’s Rijks
schatkist.
Periode: 1940–1993
Grondslag: Bankwet 1937, art. 16.; Bankwet 1948, art. 20.
Waardering: b (5)
(70) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
houdende nadere regels omtrent de begrenzing van het gezamenlijk bedrag der in omloop
zijnde bankbiljetten, bankassignatiën en credit-saldi in rekening courant bij De Nederlandsche
Bank.
Periode: 1940–1956
Grondslag: Bankwet 1937, art. 23.; Besluit 1 okt. 1945, Stb. F 204, art. 3.2.; Bankwet
1948, art. 17.
Wet van 11 jan. 1956, art. 3.
Waardering: b (5)
(76) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot benoeming, schorsing en ontslag van de president en de secretaris, respectievelijk
de president, de secretaris en de directeuren (de directie) van De Nederlandsche Bank,
alsmede tot ontslag van directieleden die weigeren of nalaten aanwijzingen als bedoeld
in art. 26 van de Bankwet 1948 op te volgen.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 25.; Bankwet 1948, art. 23.
Waardering: b (4)
(82) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot aanwijzing van één of meer personen, die de
bevoegdheden, welke ingevolge de Verordening 58/1943 zijn toegekend aan de president van De Nederlandsche Bank en de overige leden van
haar directie en die op grond van het Besluit van 17 september 1944, Stb. E 93, tijdelijk
door de Minister van Financiën worden uitgeoefend, namens hem kunnen waarnemen.
Periode: 1945
Grondslag: Besluit 26 april 1945, Stb. F 61, art. 2.
Waardering: b (4, 6)
(83) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van benoeming van volgens art. 25.2. van de Bankwet aan te stellen
directeuren, danwel tot benoeming van een directeur wanneer met de vergadering van
aandeelhouders geen overeenstemming kan worden bereikt over een voordracht.
Periode: 1945–1948
Grondslag: Besluit 1 okt. 1945, Stb. F 204, art. 5.
Waardering: b (4)
(85) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van de benoeming (door de gemeenschappelijke vergadering van de directie
en de raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank) van een plaatsvervangend
directeur voor een tijdvak langer dan zes maanden.
Periode: 1948–....
Grondslag: Bankwet 1948, art. 24.2.
Waardering: b (4)
(89) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot het éénmalig benoemen van de leden van de raad
van commissarissen van De Nederlandsche Bank, in overleg met de directie van De Nederlandsche
Bank.
Periode: 1948
Grondslag: Bankwet 1948, art. 38.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(94) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van het reglement van werkzaamheden van de Commissie van Advies van
De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–1948
Grondslag: Bankwet 1937, art. 27.7.
Waardering: b (4)
(97) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot benoeming van een koninklijk commissaris, die namens de regering toezicht uitoefent
op de handelingen van De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 29.1.; Bankwet 1948, art. 30.1.
Waardering: b (4)
(98) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling van een nadere instructie ten behoeve van de koninklijk Commissaris
van De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 29.4.; Bankwet 1948, art. 30.4.
Waardering: b (4)
(100) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring van de vorm van de wekelijks in de Staatscourant te publiceren verkorte
balans van De Nederlandsche Bank.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 30.; Bankwet 1948, art. 35.
Waardering: b (5)
(103) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming – in geval van onenigheid – van één
der scheidslieden die moet beoordelen of de balans (en de winst- en verliesrekening)
van De Nederlandsche Bank in overeenstemming is (zijn) met de bepalingen van de wet
en de statuten van de Bank.
Periode: 1940–....
Grondslag: Bankwet 1937, art. 31.6.; Bankwet 1948, art. 31.2.
Waardering: v Termijn: 5 jaar na datum
(107) HANDELING
Het vaststellen van een Ministeriële regeling tot instelling van een commissie belast
met de opdracht hem van advies te dienen nopens versterking van het gemeenschapselement
in het statuut van De Nederlandsche Bank.
Periode: 1945
Grondslag: Besluit 1 okt. 1945, Stb. F 204, art. 11.
Waardering: b (4)
(109) HANDELING
Het openen van inschrijvingen in het Grootboek der 2½-procents Nationale Schuld ten
name van hem, wiens aandeel in De Nederlandsche Bank ingevolge het bepaalde in art.
2 van de Wet naasting is genaast door de Staat.
Periode: 1948–(?)
Grondslag: Wet naasting, art. 3.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de inschrijving
(113) HANDELING
Het verlenen van machtigingen aan rechthebbenden om verzoeken aan de directie van
De Nederlandsche Bank tot afgifte van schriftelijke verklaringen nopens het recht
van degene te wiens behoeve de inschrijving in het Grootboek dient plaats te vinden,
buiten de gestelde termijn van tien jaar te doen plaatsvinden.
Periode: 1948–
Grondslag: Wet naasting, art. 5.4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na verstrekking van de machtiging
(115) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
houdende voorzieningen voor de restitutie van alle rechten en aanspraken van De Nederlandsche
Bank en voor de vergoeding der waarde van die vorderingen en aanspraken, voorzover
deze door de Staat der Nederlanden zijn gerealiseerd, binnen een jaar na beëindiging
van de buitengewone omstandigheden, die geleid hebben tot overgang in eigendom van
alle rechten en aanspraken van De Nederlandsche Bank op rekening-courant-saldi en
op goud-deposito’s bij de Federal Reserve Bank of New York op de Nederlandse Staat.
Periode: 1944–
Grondslag: Besluit van 18 mei 1944, Stb. E 31, art. 3.
Waardering: b (6)
(116) HANDELING
Het overdragen van de rekening-courant-saldi en gouddeposito’s bij de Federal Reserve
Bank of New York, toebehorend aan de Staat der Nederlanden, aan De Nederlandsche Bank
en het vergoeden van de waarde dier rekening-courant-saldi en gouddeposito’s, voorzover
deze ten behoeve van de Staat der Nederlanden zijn gerealiseerd.
Periode: 1946
Grondslag: Besluit van 16 februari 1946, Stb. G 33, art. 1.
Waardering: b (6)
(117) HANDELING
Het aangaan van een overeenkomst met De Nederlandsche Bank om de in Rijksmarken luidende
bezittingen van De Nederlandsche Bank over te doen gaan op de Staat der Nederlanden.
Periode: 1946
Grondslag: Wet van 30 augustus 1946, Stb. G 226, art. 1.
Waardering: b (6)
(119) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming van 8 leden van de Bankraad en tot
aanwijzing van de waarnemend voorzitter van de Bankraad (bij afwezigheid van de als
voorzitter fungerende Koninklijke Commissaris).
Periode: 1945–1948
Grondslag: Besluit 1 okt. 1945, Stb. F 204, art. 6.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(121) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot benoeming van twaalf leden van de Bankraad, op voordracht van door Ons aan te
wijzen organen of instanties.
Periode: 1948–....
Grondslag: Bankwet 1948, art. 32.1.; art. 32.2.
Waardering: b (4)
(122) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot aanwijzing van de organen en instanties die gerechtigd zijn tot het doen van voordrachten
tot benoeming van leden van de Bankraad.
Periode: 1948–....
Grondslag: Bankwet 1948, art. 32.2.
Waardering: b (4)
(123) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot aanwijzing van een waarnemend voorzitter van
de Bankraad (die het voorzitterschap waarneemt als de koninklijke commissaris afwezig
is).
Periode: 1948–....
Grondslag: Bankwet 1948, art. 32.6.
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(125) HANDELING
Het – na raadpleging van de Bankraad – geven van aanwijzingen aan de directie van
De Nederlandsche Bank in die gevallen, waarin de Minister zulks ter coördinatie van
de monetaire en financiële politiek van de regering en de politiek van de Bank noodzakelijk
acht; het voorbereiden van beslissingen met betrekking tot bezwaren van de directie
van De Nederlandsche Bank tegen het opvolgen van die aanwijzingen en het publiceren
van die bezwaren en de daarop genomen beslissingen in de Staatscourant.
Periode: 1945–....
Grondslag: Besluit van 1 okt. 1945, Stb. F 204, art. 7.; Bankwet 1948, art. 26.
Waardering: b (5)
9.1.3 Regulering van en toezicht op het kredietwezen en de kredietinstellingen (1952–)
(127) HANDELING
Het verlenen van machtiging aan De Nederlandsche Bank om een afdeling of onderafdeling
van het register van kredietinstellingen door een ander orgaan te laten bijhouden.
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 2.3.
Waardering: b (5)
(129) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling van de inrichting van het register van kredietinstellingen.
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 12.1.
Waardering: b (5)
(132) HANDELING
Het voorbereiden van beschikkingen op beroepschriften van kredietinstellingen tegen
besluiten van De Nederlandsche Bank tot:
a.inschrijving van een onderneming of een instelling in een afdeling of onderafdeling
van het register van kredietinstellingen;
b.doorhaling van een dergelijke inschrijving.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 5.2.; WTK 1956, art. 5.2.
Waardering: b (5)
(134) HANDELING
Het voorbereiden van beschikkingen op beroepschriften van kredietinstellingen tegen
besluiten van De Nederlandsche Bank om hun verzoek tot doorhaling van de inschrijving
in een afdeling of onderafdeling van het register van kredietinstellingen niet in
te willigen.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 6.3.; WTK 1956, art. 6.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(137) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling van het bedrag aan eigen middelen of vermogen waarover kredietinstellingen
moeten beschikken om in het register van kredietinstellingen te worden ingeschreven,
alsmede tot vaststelling van de vermogensbestanddelen die tot die eigen middelen moeten
worden gerekend.
Periode: 1952–1992
Grondslag: WTK 1952, art. 3.2.; WTK 1952, art. 3.6.; WTK 1956, art. 3.2.; WTK 1978,
art. 10.1.
Waardering: b (5)
(141) HANDELING
Het voorbereiden van beschikkingen op beroepschriften van ondernemingen en instellingen
die weigeren inlichtingen te verstrekken aan De Nederlandsche Bank, omdat zij van
mening zijn dat de gevraagde inlichtingen niet geacht kunnen worden nodig te zijn
om te beoordelen of al dan niet tot inschrijving in het register van kredietinstellingen
moet worden overgegaan.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 8.6.; WTK 1956, art. 8.6.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(143) HANDELING
Het – in afwijking van het bepaalde in artikel 64 (geheimhouding van gegevens die
ingevolge deze wet zijn verkregen) – verstrekken van inlichtingen verkregen bij de
vervulling van zijn taak aan Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties, dan
wel aan Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties, die belast
zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen,
die op die markten werkzaam zijn.
Periode: 1993–....
Grondslag: WTK 1992, art. 65.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na verstrekking
(144) HANDELING
Het ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens en inlichtingen met
betrekking tot het toezicht op de financiële markten of op natuurlijke personen en
rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn, ten behoeve van instanties uit staten
waarmee die verdragen gesloten zijn en die in die staat belast zijn met de uitvoering
van wettelijke regelingen inzake het toezicht op het kredietwezen, vragen van inlichtingen
of instellen van onderzoeken bij een ieder, die ingevolge deze wet onder zijn toezicht
valt, dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed, dat hij over
gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van
de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.
Periode: 1993–1994
Grondslag: WTK 1992, art. 66.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na datum
(148) HANDELING
Het ter uitvoering van verdragen tot uitwisseling van gegevens en inlichtingen, dan
wel ter uitvoering van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties met betrekking
tot het toezicht op de financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen
die op die markten werkzaam zijn, ten behoeve van instanties uit de staten waarmee
die verdragen gesloten zijn of die met Nederland vallen onder dezelfde bindende besluiten
van een volkenrechtelijke organisatie, en die in die staat belast zijn met de uitvoering
van de wettelijke regelingen inzake het toezicht op het kredietwezen, vragen van inlichtingen
of instellen van onderzoeken bij een ieder, die ingevolge deze wet onder zijn toezicht
valt, dan wel bij een ieder waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed, dat hij over
gegevens of inlichtingen beschikt die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van
de wettelijke regelingen als hiervoor bedoeld.
Periode: 1994–....
Grondslag: WTK 1992, zoals gewijzigd bij Wet van 17 maart 1994, Stb. 235, art. 66.;
art. 66a.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na datum
(152) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten,
waarbij bepaald wordt, dat het toezicht op de landbouwkredietbanken, de algemene spaarbanken
en commissionairs in effecten (1952), of het toezicht op bepaalde groepen van kredietinstellingen,
voorzover dit toezicht strekt in het belang van de solvabiliteit en de liquiditeit
van de betreffende instellingen, geheel of ten dele zal worden uitgeoefend door andere
organen dan De Nederlandsche Bank.
Periode: 1952–....
Grondslag: WTK 1952, art. 9.; WTK 1956, art. 9.; WTK 1978, art. 17.; WTK 1992, art.
4.1.
Waardering: b (5)
(155) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
aanwijzing van representatieve organisaties op het gebied van het kredietwezen.
Periode: 1952–....
Grondslag: WTK 1952, art. 10.1.; art. 11.1.; WTK 1956, art. 10.1.; art. 11.2.; WTK
1978, art. 29.4.; art. 30.4.; WTK 1992, art. 1.1.d.
Waardering: b (5)
(162) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring, wijziging, verlenging en intrekking van algemene voorschriften inzake
de bedrijfsvoering, welke De Nederlandsche Bank aan geregistreerde kredietinstellingen
kan opleggen i.v.m. haar taak ten aanzien van de regulering van de waarde van de Nederlandse
geldeenheid (de Bankraad gehoord).
N.B.Voor de Postcheque en Girodienst, de Rijkspostspaarbank en de diensten waarop
de Girowet 1936 van toepassing is, worden de besluiten genomen gezamenlijk met de
Minister belast met de zorg voor de zaken van het Staatsbedrijf der PTT en de Minister
van Binnenlandse Zaken (vgl. art. 28).
Periode: 1952–1992
Grondslag: WTK 1952, art. 10.2.; art. 12; WTK 1956, art. 10.5.; WTK 1978, art. 22.5.
[N.B. Zie ook artikel 28.2.]
Waardering: b (5)
(165) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling van wetten tot bekrachtiging van besluiten, houdende
goedkeuring van de algemene voorschriften inzake de bedrijfsvoering van kredietinstellingen,
i.v.m. de regulering van de waarde van de Nederlandse geldeenheid (1952: indien die
besluiten in afwijking van de adviezen van de Bankraad zijn genomen).
N.B.Voor de Postcheque en Girodienst, de Rijkspostspaarbank en de diensten, waarop
de Girowet 1936 van toepassing is, worden de wetten voorbereid gezamenlijk met de
Minister belast met de zorg voor de zaken van het Staatsbedrijf der PTT, dan wel met
de Minister van Binnenlandse Zaken (vgl. art. 28).
Periode: 1952–1992
Grondslag: WTK 1952, art. 10.3.; WTK 1956, art. 10.6.; WTK 1978, art. 22.6.
Waardering: b (5)
(170) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot aanwijzing van rechtspersonen, vennootschappen onder firma, commanditaire
vennootschappen en natuurlijke personen, niet zijnde kredietinstellingen, die volgens
daarbij vast te stellen maatstaven in belangrijke mate hun bedrijf maken van het ter
beschikking verkrijgen van gelden, dagelijks of op termijnen van korter dan twee jaren
opvorderbaar, waarop De Nederlandsche Bank toezicht mag houden i.v.m haar taak in
het kader van de regulering van de waarde van de Nederlandse geldeenheid.
Periode: 1979–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 29.1.
Waardering: b (5)
(171) HANDELING
Het bij Ministeriële regeling (?) aanwijzen van ondernemingen en instellingen, die
in belangrijke mate hun bedrijf maken van kredietverlening aan lagere publiekrechtelijke
lichamen, waarop het besluit van 21 december 1978, Stb. 672, niet van toepassing is.
Periode: 1979–1992
Grondslag: Besluit van 21 december 1978, Stb. 672, art. 1.3.
Waardering: b (5)
(175) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot goedkeuring, wijziging, verlenging en intrekking van de algemene voorschriften
inzake bedrijfsvoering, welke De Nederlandsche Bank aan geregistreerde kredietinstellingen
kan opleggen i.v.m. het toezicht op de solvabiliteit en liquiditeit van kredietinstellingen
(de commissie van advies gehoord).
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 11.2.; art. 12.
Waardering: b (1)
(176) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling van wetten tot bekrachtiging van besluiten houdende
goedkeuring van algemene voorschriften voor de bedrijfsvoering voor kredietinstellingen,
i.v.m. het toezicht op de solvabiliteit en liquiditeit, wanneer de betrokken commissie
van advies ongunstig adviseert ten aanzien van door de Bank voorgestelde algemene
voorschriften.
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 11.3.
Waardering: b (1)
(179) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming – uit een voordracht van de representatieve
organisaties van kredietinstellingen – en ontslag van leden en plaatsvervangende leden
van de commissies die dienen te adviseren over de algemene voorschriften van De Nederlandsche
Bank voor de bedrijfsvoering van kredietinstellingen, in het kader van het toezicht
van de Bank op de solvabiliteit en liquiditeit.
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 11.4.; art. 11.5.
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(181) HANDELING
Het voorbereiden van beschikkingen op beroepschriften van kredietinstellingen tegen
publicatie door De Nederlandsche Bank van adviezen i.v.m. door de Bank gesignaleerde
ontwikkelingen, die een bedreiging zouden kunnen vormen voor solvabiliteit en liquiditeit
van een kredietinstelling.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 18.2.; WTK 1956, art. 18.2.
Waardering: b (5)
(183) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot aanwijzing van groepen van rechtspersonen, vennootschappen onder firma,
commanditaire vennootschappen en natuurlijke personen, niet zijnde kredietinstellingen,
die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van gelden op termijnen van
twee jaren of langer opvorderbaar en van het voor hun eigen rekening verrichten van
kredietuitzettingen en beleggingen, waarop De Nederlandsche Bank toezicht mag houden
i.v.m de solvabiliteit en liquiditeit.
Periode: 1979–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 30.1.
Waardering: b (5)
(184) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarbij de artikelen 1.5, 2-11, 13, 16, 17.2-4, 18-20, 23-27, 31-41, 44
en 46-50 van toepassing worden verklaard voor groepen van rechtspersonen, vennootschappen
onder firma, commanditaire vennootschappen en natuurlijke personen, niet zijnde kredietinstellingen,
die hun bedrijf maken van het ter beschikking verkrijgen van gelden op termijnen van
twee jaren of langer opvorderbaar en van het voor hun eigen rekening verrichten van
kredietuitzettingen en beleggingen (i.v.m het toezicht van De Nederlandsche Bank op
de solvabiliteit en liquiditeit).
Periode: 1979–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 30.3.
Waardering: b (5)
(186) HANDELING
Het aanwijzen van ondernemingen en instellingen, genoemd in artikel 2, tweede lid,
van de Eerste richtlijn van de Raad van de EG van 12 december 1977, waarbij de belangen
van crediteuren uit andere hoofde dan dit Besluit voldoende beschermd zijn en waarop
het Besluit van 1 mei 1981, Stb. 289, derhalve niet van toepassing is.
Periode: 1981–1992
Grondslag: Besluit van 1 mei 1981, Stb. 289, art. 1.
Waardering: b (5)
(192) HANDELING
Het voorbereiden van beschikkingen op beroepschriften van kredietinstellingen tegen
de weigering van De Nederlandsche Bank om een verklaring van geen bezwaar (als bedoeld
in art. 13.1) af te geven.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 13.3.; WTK 1956, art. 13.3.
Waardering: b (5)
(193) HANDELING
Het – onder voorwaarden en beperkingen – verlenen, weigeren of intrekken van verklaringen
van geen bezwaar:
a. aan geregistreerde kredietinstellingen tot:
1. vermindering van het eigen vermogen;
2. het verwerven van deelnemingen in andere instellingen of ondernemingen,
3. het geheel of gedeeltelijk overnemen van de activa en passiva van andere ondernemingen
of instellingen;
4. het aangaan van fusies;
5. het overgaan tot financiële (of vennootschappelijke) reorganisatie;
6. het doen toetreden van een beherend vennoot tot de kredietinstelling;
7. tot het uitbrengen van zijn stem, aan degene, die op grond van aandelen of lidmaatschapsrechten,
die hij rechtstreeks of middellijk in een kredietinstelling heeft, meer dan een twintigste
deel van het aantal stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders onderscheidenlijk
in de ledenvergadering kan uitbrengen of doen uitbrengen;
b. aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gekwalificeerde deelneming
in een kredietinstelling wil aanhouden, verwerven of vergroten, dan wel enige zeggenschap
verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling wil uitoefenen;
het stellen van termijnen waarbinnen het verwerven etc. van een deelneming die zonder
verklaring van geen bezwaar of zonder inachtneming van de daarin gestelde beperkingen
en voorschriften tot stand is gebracht ongedaan moet worden gemaakt of waarbinnen
alsnog aan die voorwaarden of beperkingen moet zijn voldaan.
Periode: 1979–....
Grondslag: a. WTK 1978, art. 25.3; art. 25.4.; art. 25.5.; art. 25.6.; art. 25.7.;
art. 25.8.; WTK 1992, art. 23.; art. 26.; vgl. art. 41.;
b. WTK 1992, art. 24.; art. 26.
Waardering: b (5)
(197) HANDELING
Het verlenen van machtigingen aan De Nederlandsche Bank om te bepalen dat geregistreerde
kredietinstellingen verplicht zijn de in te dienen jaarstukken vooraf te laten onderzoeken
door een accountant.
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 15.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de machtiging
(201) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
houdende nadere regels met betrekking tot:
1. het opleggen van de verplichting aan kredietinstellingen, die zijn ingeschreven
in de tweede, derde of vierde afdeling van het register, om aangesloten te zijn bij
of zich onder toezicht te stellen van een door Onze Minister aan te wijzen organisatie
op het gebied, waarop de in het desbetreffende register ingeschreven kredietinstellingen
werkzaam zijn;
2. het opleggen van de verplichting aan leden van een organisatie als bedoeld onder
a op het gebied van het spaarbankwezen om de naam spaarbank te voeren;
3. het verbieden aan anderen dan kredietinstellingen, ingeschreven in de derde (1952)
of vierde (1956) afdeling van de register, van het bezigen van het woord sparen, spaarbank
of vormen daarvan in hun benaming of in de benaming van door hen uitgegeven bewijzen
van inleg.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 19.1.; WTK 1956, art. 19.1.
Waardering: b (5)
(202) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot aanwijzing van organisaties, ondernemingen en
instellingen waarop het verbod op het bezigen van het woord sparen of vormen daarvan
in hun benaming of in de benaming van door hen uitgegeven bewijzen van inleg niet
van toepassing zal zijn.
Periode: 1952–1956
Grondslag: WTK 1952, art. 19.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de beschikking
(204) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
goedkeuring van regels volgens welke De Nederlandsche Bank de kosten, die door de
Bank of door andere organen, aan welke de uitvoering van het toezicht op geregistreerde
kredietinstellingen is opgedragen, worden gemaakt, op de geregistreerde kredietinstellingen
mogen verhalen.
Periode: 1952–....
Grondslag: WTK 1952, art. 23.; WTK 1956, art. 23.; WTK 1978, art. 48.; WTK 1992, art.
86.
Waardering: b (5)
(205) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
goedkeuring van de vorm waarin De Nederlandsche Bank in de Staatscourant periodiek
mededeling doet van de voornaamste gegevens uit de balans, winst- en verliesrekening
en de periodieke staten nopens het bedrijf, die de kredietinstellingen bij De Nederlandsche
Bank moeten indienen.
Periode: 1952–1978
Grondslag: WTK 1952, art. 24.; WTK 1956, art. 24.
Waardering: b (5)
(208) HANDELING
Het (deels) publiceren van (door De Nederlandsche Bank aan de Minister van Financiën)
uitgebrachte jaarverslagen inzake de uitvoering van deze wet en de krachtens deze
wet genomen besluiten.
Periode: 1952–1992
Grondslag: WTK 1952, art. 25.; WTK 1956, art. 25.; WTK 1978, art. 50.
Waardering: b (3)
(214) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling van besluiten houdende de gronden waarop De Nederlandsche Bank – onverminderd
het bepaalde in art. 3 en 4 – aan ondernemingen of instellingen, die niet in een lidstaat
van de Europese Gemeenschappen gevestigd zijn (of waarin zodanige ondernemingen of
instellingen rechtstreeks of middellijk zeggenschap hebben):
1. een vergunning tot het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling kan weigeren;
of
2. een verleende vergunning kan intrekken; of
3. voorwaarden kan stellen voor het verlenen van een dgl. vergunning met inachtneming
van door de Minister van Financiën te stellen richtlijnen;
.... tot vaststelling van besluiten, waarin wordt bepaald dat, in afwijking van het
bepaalde in artikel 9, de Bank voor bijkantoren in Nederland van in een niet lidstaat
van de EG gevestigde kredietinstellingen vergunningen als bedoeld in artikel 38 kan
weigeren danwel slechts verleent onder het stellen van beperkingen en het verbinden
van voorschriften, met inachtneming van door de Minister van Financiën te stellen
richtlijnen.
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 7.2.; WTK 1992, art. 81.4.
Waardering: b (5)
(215) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling van richtlijnen die De Nederlandsche Bank in acht moet nemen als zij
voorwaarden stelt voor het verlenen van vergunningen tot het uitoefenen van het bedrijf
van kredietinstelling aan ondernemingen of instellingen, die niet in een lidstaat
van de Europese Gemeenschappen gevestigd zijn (of waarin zodanige ondernemingen of
instellingen rechtstreeks of middellijk zeggenschap hebben;
tot vaststelling van richtlijnen die door de Bank in acht moeten worden genomen bij
het stellen van beperkingen en het verbinden van voorschriften aan vergunningen als
bedoeld in artikel 38 aan bijkantoren in Nederland van in een niet lidstaat van de
EG gevestigde kredietinstellingen.
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 7.2.; WTK 1992, art. 81.4.
Waardering: b (5)
(216) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen waarbij
de Minister bepaalt dat:
1. De Nederlandsche Bank, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 8 en 9, de
behandeling van vergunningen zoals bedoeld in artikel 6, welke zijn aangevraagd door
dochtermaatschappijen van in niet lidstaten van de EG gevestigde ondernemingen, voor
een bepaalde termijn opschort, dan wel die vergunningen slechts in een door de Minister
te bepalen aantal zal verlenen;
2. in afwijking van het bepaalde in de artikelen 24 en 26, de behandeling van aanvragen
voor verklaringen van geen bezwaar zoals bedoeld in artikel 24, eerste lid, welke
afkomstig zijn van in niet lidstaten van de EG gevestigde ondernemingen, voor een
bepaalde termijn wordt opgeschort, dan wel dat die verklaringen slechts in een door
de Minister te bepalen aantal zullen worden verleend;
3. in afwijking van het bepaalde in de artikelen 31, onderscheidenlijk 32, het bepaalde
in de artikelen 38 tot en met 44, onderscheidenlijk 82, van toepassing is op in een
niet lidstaat van de EG gevestigde ondernemingen, die een voor de uitoefening van
het bedrijf van kredietinstelling benodigde vergunning verkrijgen en die dochtermaatschappij
zijn van een in een niet lidstaat gevestigde onderneming of instelling, wanneer die
staat partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTK 1992, art. 81.1.
Waardering: b (5)
(218) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling van de verhouding tussen de minimale omvang van door kredietinstellingen
bij De Nederlandsche Bank in rekening-courant aan te houden tegoeden en de door de
kredietinstellingen ter beschikking verkregen gelden (of bepaalde onderdelen van die
gelden).
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 21.1.a
Waardering: b (4)
(220) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling van het aantal voordrachten dat de Bankraad kan doen i.v.m. de benoeming
van bijzondere leden van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 41.2.
Waardering: b (5)
(222) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot benoeming van bijzondere leden van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven
(voordrachten aan Ons, samen met de Minister van Justitie).
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 41.3.
Waardering: b (4)
(223) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling van het bedrag dat tenminste moet worden aangetrokken door ondernemingen
en instellingen, welke ingevolge de artikelen 13 en 30, derde lid, als kredietinstelling
zijn geregistreerd of waarop artikel 1, derde lid van toepassing is.
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 42.1.
Waardering: b (5)
(224) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
verlening van vrijstelling of ontheffing van het bepaalde in art. 42.1 en tot vaststelling
van de voorwaarden aan die ontheffing verbonden.
N.B. Art. 42.1: ‘Het is een ieder verboden zich tot het publiek te wenden of in enigerlei
vorm te bemiddelen terzake van het bedrijfsmatig aantrekken van gelden beneden een
door Onze Minister te bepalen bedrag door anderen dan ondernemingen en instellingen,
welke ingevolge de artikelen 13 en 30, derde lid, zijn geregistreerd of waarop artikel
1, derde lid van toepassing is’.
Periode: 1978–1992
Grondslag: WTK 1978, art. 42.2.
Waardering: b (5)
(225) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
verlening van vrijstelling van het verbod om bedrijfsmatig al dan niet op termijn
opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen
of ter beschikking te hebben, dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van
het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van al
dan niet op termijn opvorderbare gelden.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTK 1992, art. 82.3.; art. 82.4.
Waardering: b (5)
(227) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling van de voorwaarden tot verlening van vrijstelling of ontheffing van het
verbod tot het voeren van de naam bank of vertalingen of vormen daarvan door ondernemingen
die niet geregistreerd zijn ingevolge de artikelen 13 en 30, lid 3;
tot – onder beperkingen en voorschriften – verlening van vrijstelling van het verbod
om in de naam of bij de uitoefening van een bedrijf het woord bank of vertalingen
daarvan te gebruiken, tenzij zulks in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk
blijkt dat de desbetreffende onderneming of instelling niet werkzaam is op financiële
markten.
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 43.3.; WTK 1992, art. 83.3.; art. 83.4.
Waardering: b (5)
(231) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
waarbij een tussen De Nederlandsche Bank en de representatieve organisaties overeengekomen
garantieregeling dwingend aan kredietinstellingen wordt opgelegd.
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 44.2.; WTK 1992, art. 84.2.
Waardering: b (5)
(234) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot vaststelling, wijziging en intrekking van garantieregelingen, indien het overleg
tussen De Nederlandsche Bank en de representatieve organisaties binnen een door de
Minister van Financiën gestelde termijn niet tot overeenstemming leidt, dan wel de
regeling waaromtrent overeenstemming is bereikt, niet Onze instemming heeft (niet
de instemming van de Minister van Financiën heeft).
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 44.3; art. 44.5.; WTK 1992, art. 84.4.
Waardering: b (5)
(235) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling van wetten tot bekrachtiging van Koninklijke
Besluiten tot vaststelling, wijziging en intrekking van garantieregelingen, indien
het overleg tussen de Bank en de representatieve organisaties binnen een door de Minister
van Financiën gestelde termijn niet tot overeenstemming leidt, dan wel de regeling
waaromtrent overeenstemming is, niet Onze instemming heeft (niet de instemming van
de Minister van Financiën heeft).
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art.44.4.; art. 44.4.; WTK 1992, art. 84.5.
Waardering: b (1)
(237) HANDELING
Het verlenen van vrijstelling van de bepaling dat kredietinstellingen, die ingevolge
artikel 52.2.c. zijn geregistreerd, verplicht zijn mee te werken aan een garantieregeling.
Periode: 1993–....
Grondslag: WTK 1992, art. 84.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de vrijstelling
(254) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot het dwingend opleggen van een regeling van de rente en de overige voorwaarden,
welke in acht moeten worden genomen met betrekking tot direct opvraagbare tegoeden
van natuurlijke personen, verenigingen en stichtingen.
N.B.In 1992: aan kredietinstellingen die ingevolge artikel 52.2.a-b zijn geregistreerd.
Periode: 1978–....
Grondslag: WTK 1978, art. 45.; WTK 1992, art. 85.
Waardering: b (5)
(257) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen waarin
bepaald wordt dat ondernemingen of instellingen, die behoren tot een onderscheiden
groep van ondernemingen of instellingen, niet als kredietinstellingen in de zin van
de WTK worden beschouwd en het stellen van voorwaarden daarbij.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTK 1992, art. 1.3.
Waardering: b (5)
(274) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
waarbij wordt bepaald, dat op in een EG-lidstaat gevestigde ondernemingen die het
bedrijf van kredietinstelling in Nederland willen uitoefenen door middel van een bijkantoor,
of door het ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden
door middel van het verrichten van diensten, in plaats van respectievelijk artikel
31 en 32 de artikelen 38 tot en met 44 en 82 van toepassing zijn, indien de lidstaat
waarin die kredietinstellingen gevestigd zijn de Richtlijnen van de EG niet of onvoldoende
nakomt.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTK 1992, art. 33.
Waardering: b (5)
(281) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot
vaststelling, wijziging en bekendmaking van door De Nederlandsche Bank – in overeenstemming
met de autoriteit die ingevolge de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 belast is
met het toezicht op verzekeraars – geformuleerde voorschriften voor houders van verklaringen
van geen bezwaar als bedoeld in artikel 24.1., indien die aan het hoofd staan van
een groep, waartoe een of meer kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1.1.a.,
en een of meer verzekeraars als bedoeld in artikel 1.1.h. van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf
1993 behoren en waartoe tenminste een kredietinstelling behoort die een vergunning
als bedoeld in artikel 6 heeft verkregen.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTK 1992, zoals gewijzigd bij Wet van 6 april 1994, Stb. 278, art. 25a.2.;
art. 25a.3.; 25a.4.
Waardering: b (5)
9.1.4 Regulering van en toezicht op het effectenverkeer / de handel in effecten (1940–)
9.1.4.1 Toezicht op de handel in effecten ter beurze (1940–1992)
(282) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende voorschriften omtrent:
1. de opening en sluiting der beurzen;
2. de noteringen en de wijze, waarop ter beurze zaken worden gedaan;
3. de afwikkeling van prolongaties, voorschotten in rekening-courant of andere leningen,
welke lopen van voor een door de Minister van Financiën, in verband met het intreden
van buitengewone omstandigheden, aan te wijzen dag en waarvoor fondsen tot onderpand
werden gegeven, onverschillig of die leningen al dan niet ter beurze werden gesloten;
4. de afwikkeling van andere zaken ter beurze gedaan, voor een door de Minister van
Financiën, op den voet van het onder 3 bepaalde, aan te wijzen dag.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 2.2.
Waardering: b (5)
(283) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen houdende aanwijzing – in verband met
het intreden van buitengewone omstandigheden – van de dag waarop ‘bijzondere regels’
van kracht worden.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 2.2.
Waardering: b (6)
(284) HANDELING
Het vooraf goedkeuren/beoordelen van wijzigingen in het Fondsenreglement van de Vereniging
voor de Effectenhandel.
N.B. Het Fondsenreglement is voor de eerste maal vastgesteld op 15 juni 1983. Zie
ook Wet Toezicht Effectenverkeer. Vgl. art. 2 van de Beschikking van 24 januari 1989,
Stcrt. 23, dat voorschrijft dat de Stichting Toezicht Effectenverkeer om advies gevraagd
moet worden.
Periode: 1983–
Grondslag: Beschikking Beursnotering 1983, art. 1.2.
Waardering: b (5)
(286) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen (?) tot aanwijzing van bevoegde autoriteiten
als bedoeld in de Richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart
1979, van 17 maart 1980 en van 15 februari 1982.
Periode: 1983–
Grondslag: Beschikking Beursnotering 1983, art. 2.
Waardering: b (5)
(287) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen op voordrachten van de Vereniging voor de Effectenhandel
inzake de toelating van fondsen tot de notering aan de officiële markt ter beurze
van Amsterdam; het doen van mededeling in de Staatscourant van opneming van het toegelaten
fonds in de prijscourant der beurs.
N.B. Bij Beschikking van 24 januari 1989, Stcrt. 23, werden de bevoegdheden van de
Minister van Financiën in zake artikel 2.2. en 3 van de Beurswet en artikel 4 van
de Beschikking Beursnotering 1983 toegekend aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
Periode: 1983–1989
Grondslag: Beschikking Beursnotering 1983, art. 4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de notering
(288) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen op bezwaarschriften van belanghebbenden tegen besluiten
van de Vereniging voor de Effectenhandel om fondsen te schorsen of te doen vervallen
uit de officiële notering ter beurze van Amsterdam.
Periode: 1983–
Grondslag: Beschikking Beursnotering 1983, art. 7.2.; art. 7.3.; art. 7.4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(289) HANDELING
Het aanwijzen van fondsen, die in de prijscouranten van de beurzen/van de Optiebeurs
moeten worden opgenomen en het publiceren van die aanwijzingen in de Staatscourant.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de notering
(290) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van aanwijzingen door
de Commissie van Toezicht op de Optiebeurs/de Commissie van Toezicht op de Financiële
Termijnmarkt van fondsen die in de prijscourant van de Optiebeurs/de Financiële Termijnmarkt
worden opgenomen.
Periode: 1978–1989
Grondslag: Beschikking van 20 februari 1978, Stcrt. 38, art. 1.2.
Beschikking van 4 november 1987, Stcrt. 216, art. 1.2.
Waardering: b (5)
(291) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot vaststelling van de koersen, welke
als maatstaf moeten dienen ter berekening van de waarde van fondsen, strekkende tot
onderpand van niet afgeloste prolongaties, voorschotten in rekening-courant of voor
andere leningen, welke lopen van voor de dag, bedoeld in artikel 2.2.3.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 4.1.
Opmerking: Artikel 2.2.3 betreft de afwikkeling van prolongaties, voorschotten in
rekening-courant of andere leningen, welke van vóór 29 juli 1914 lopen (en waarvoor
fondsen tot onderpand werden gegeven, onverschillig of die leningen al dan niet ten
beurze werden gesloten).
Waardering: b (5)
(292) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot vaststelling van de termijn, waarbinnen
de geldnemer, wiens onderpand niet meer het overeenkomstige surplus oplevert, verplicht
is dit surplus aan te vullen, indien de notering van een fonds lager is dan krachtens
de artikel 4.1. bepaalde koers.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 4.2.
Waardering: b (5)
(293) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot vaststelling van regels welke pandhouders
in acht moeten nemen, wanneer zij zonder toestemming van de pandgever fondsen willen
verkopen, welke strekken tot onderpand voor verbintenissen als bedoeld in artikel
4.1.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 5.1.
Waardering: b (5)
(294) HANDELING
Het vaststellen van voordrachten voor de benoeming (door Ons) van leden van de Commissie
van Advies in Beurszaken.
Periode: 1940–1992
Grondslag: Beurswet 1914, art. 8.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 5 jaar na datum
(296) HANDELING
Het vaststellen van besluiten tot overdracht van bevoegdheden uit hoofde van de Beurswet
1914 of uit kracht dier wet gegeven voorschriften aan de Commissie van Bijstand voor
Uitvoering van de Beurswet 1914.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 1.5.
Waardering: b (4)
(298) HANDELING
Het vaststellen van besluiten tot heropening van alle beurzen in de zin van de Beurswet
voor geld- en fondsenhandel.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 2.1.
Waardering: b (6)
(300) HANDELING
Het vaststellen van besluiten tot opening en sluiting van beurzen, alsmede tot vaststelling
van de dagen en uren waarop de beurzen geopend zullen zijn.
Periode:` 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 7.
Waardering: b (5)
(302) HANDELING
Het vaststellen van regelingen houdende voorwaarden waaronder de executiebeurs toegankelijk
is voor het publiek.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 4.3.
Waardering: b (5)
(304) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarbij aan hen die de Voorschriften, Statuten en
Reglementen van de Vereeniging voor den Effectenhandel overtreden de toegang tot de
beurzen wordt ontzegd.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 4.4.
Waardering: b (6)
(305) HANDELING
Het vaststellen van besluiten tot goedkeuring van de besluiten van het bestuur en
de ledenvergaderingen van de Vereeniging voor den Effectenhandel betreffende zodanige
onderwerpen als waaromtrent door de Minister krachtens de Beurswet 1914 voorschriften
kunnen worden gegeven.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 5.2.
Waardering: b (5)
(308) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming en ontslag van leden van de Commissie
voor de Waardebepaling.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 6.2.
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(310) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen op beroepschriften van hen die zich in hun belangen
geschaad achten door beschikkingen van de Commissie voor de Waardebepaling.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 6.8.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na afhandeling
(311) HANDELING
Het verlenen van vergunningen voor de veiling van fondsen, onder goedkeuring van de
plaats, de voorwaarden en de wijze van aankondiging van die veilingen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 8.
Waardering: v Termijn: 5 jaar na datum
(313) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling (op verzoek) van de onderpandskoersen
als bedoeld in art. 4, lid 1, der Beurswet 1914.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 10.
Waardering: b (5)
(315) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling (op verzoek) van executiekoersen ten
aanzien van die fondsen, waaromtrent de Minister dit nodig oordeelt.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 11.
Waardering: b (5)
(317) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling van de rentekoers voor geldleningen
tegen onderpand van fondsen, welke leningen zijn aangegaan voor 10 mei 1940.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 12.2.; zie wijziging van december 1940
Waardering: b (5)
(319) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot aanwijzing van niet tot de dagelijkse notering
toegelaten fondsen waarin geen transacties (als bedoeld in artikel 12bis) mogen plaatsvinden.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 12bis.8.
Waardering: b (5)
(320) HANDELING
Het vaststellen van regelingen houdende toestemming tot het publiceren van de koersen
van fondsen welke niet tot de dagelijkse notering zijn toegelaten.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 12bis.9.
Waardering: b (5)
(322) HANDELING
Het verlenen van toestemming aan kopers van voor 10 mei 1940 ter beurze gekochte fondsen
om, in geval van gebreke van levering, gelijsoortige fondsen als de gekochte door
twee makelaars ter beurze, of indien aldaar niet mogelijk, elders voor rekening van
de verkoper te doen inkopen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 14.
Waardering: b (6)
(324) HANDELING
Het verlenen van toestemming aan verkopers van voor 10 mei 1940 ter beurze verkochte
fondsen om, in geval van gebreke van betaling, gelijksoortige fondsen als de verkochte
door twee makelaars ter beurze, of indien aldaar niet mogelijk, elders voor rekening
van de koper te doen verkopen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 15.
Waardering: b (6)
(326) HANDELING
Het vaststellen van besluiten tot wijziging van de rentekoers op beleningen en prolongatiën
gesloten voor 10 mei 1940.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 16.5.
Waardering: b (6)
(328) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling van het tijdstip – na heropening van
de beurs – waarop geldleningen als bedoeld in artikel 2, lid 2, sub 3, der Beurswet
1914, door de geldgever weer kunnen worden aangezegd of opgevraagd (beëindiging van
de niet opeisbaarheid van de betreffende geldleningen).
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 25.1.
Waardering: b (5)
(330) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot verlenging van de termijn (van een jaar) na heropening
van de beurs, waarna een geldgever geldleningen, als bedoeld in artikel 2, lid 2,
sub 3, van de Beurswet 1914, waarvan het onderpand, berekend naar de eerst vastgestelde
onderpandkoersen, een surplus van 30% met bevoegdheid voor de geldgever tot herbelening
aanwijst, kan aanzeggen of opvragen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 26.1.
Waardering: b (5)
(332) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot goedkeuring van de wijze van deponering van onderpanden
ten behoeve van geldgevers als pandhouders, wanneer geldgevers weigeren om die onderpanden
van geldnemers in ontvangst te nemen (wanneer geldnemers gebruik wensen te maken van
de bepaling in artikel 26.1.).
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 27.2.
Waardering: b (5)
(333) HANDELING
Het vaststellen van besluiten waarbij de mogelijkheid dat beleningen, prolongatiën,
on-call- en leenposten, als bedoeld in artikel 2, lid 2, sub 3, van de Beurswet 1914,
ten beurze kunnen worden aangezegd en saldi in rekening-courant kunnen worden opgevraagd,
wordt opengesteld.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 30.
Waardering: b (5)
(335) HANDELING
Het vaststellen van koersen van niet-geleverde fondsen wanneer een geldgever in gebreke
blijft om een verschuldigde post te leveren en een geldnemer zich voor de waarde der
niet geleverde fondsen wil doen crediteren.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 36.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vaststelling
(336) HANDELING
Het vaststellen van dag en wijze van verkoop van onderpanden ter executiebeurze, wanneer
een geldgever gebruik wil maken van zijn recht tot verkoop van onderpanden.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 38.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vaststelling
(338) HANDELING
Het verlenen van toestemming tot afwijking van het in artikel 39, lid 1, bepaalde
(dat het gehele onderpand van een geldlening, waarvan de pandverkoop is aangevraagd,
tot het beloop van het verschuldigde is bereikt, ten hiervoor aangewezen dage moet
worden verkocht).
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 39.4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(340) HANDELING
Het verlenen van toestemming aan de koper, de verkoper, de geldgever of de geldnemer
die zijn recht tot inkoop en verkoop, als bedoeld in de artikelen 14, 15 en 36 wenst
uit te oefenen, alsmede het vaststellen van de maximum of minimum koersen voor in-
en verkoop en de datum en voorwaarden waarop deze in- en verkoop zal geschieden.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 41bis.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(341) HANDELING
Het verlenen van toestemming aan een geldgever om af te wijken van de regel, dat eerst
nadat het onderpand ener lening geheel is verkocht terzake dier lening andere rechtsmaatregelen
dan verkoop ter executiebeurze tegen de geldnemer mogen worden aangewend.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 43.1.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(343) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling van het tijdstip, waarna de verkoper
de betaling van aandelen NHM, op termijn verkocht voor 10 mei 1940, weer kan vorderen
(herstel van de mogelijkheid tot afwikkeling van voor 10 mei 1940 op termijn verkochte
aandelen NHM).
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 45.
Waardering: b (6)
(345) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot vaststelling van de passagekoers en de prolongatiekoers
(zolang de beurs nog niet is heropend), cq. de passagekoers van aandelen NHM op rescontredagen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 46.1.; art. 46.2.
Waardering: b (6)
(347) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen, waarbij op verzoek van één der partijen de in deze
afdeling (Afdeling III: Bepalingen omtrent de afwikkeling van zaken van voor 10 mei
1940) voorgeschreven termijnen in bijzondere gevallen worden verlengd, of waarbij,
indien iets op een bepaalde dag moet geschieden, uitstel wordt verleend, of waarbij
op verzoek van belanghebbenden nadere regelingen worden getroffen.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 59.
Waardering: b (6)
(348) HANDELING
Het vaststellen van regelingen tot aanwijzing van dagen, welke niet als werkdagen
worden beschouwd (in verband met bepalingen ten aanzien van daggeldleningen tegen
onderpand van fondsen).
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 62.3.
Waardering: b (5)
(350) HANDELING
Het vaststellen van het formulier van de akte volgens de welke daggeldleningen of
prolongaties worden gesloten.
Periode: 1940–1947
Grondslag: Beursvoorschriften 1940, art. 78.
Waardering: b (5)
(351) HANDELING
Het vaststellen van de waarde van de certificaten van Amerikaanse aandelen (onderpand
en executiekoersen) die dienen als onderpand voor geldleningen.
Periode: 1941
Grondslag: Beursvoorschriften 1941 voor certificaten van Amerikaansche aandeelen,
art. 4.
Waardering: b (6)
(353) HANDELING
Het vaststellen van regelingen inzake de wijze van afgifte door de Vereeniging voor
den Effectenhandel van verklaringen die noodzakelijk zijn om na 30 april 1941 te kunnen
beschikken over certificaten van Amerikaanse aandeelen.
Periode: 1941
Grondslag: Beursvoorschriften 1941 voor certificaten van Amerikaansche aandeelen,
art. 16.4.
Waardering: b (6)
(356) HANDELING
Het vaststellen van regelingen inzake de wijze van afgifte door de Vereeniging voor
den Effectenhandel van verklaringen die noodzakelijk zijn om te kunnen beschikken
over certificaten van Amerikaanse aandeelen.
Periode: 1941–
Grondslag: Beursvoorschriften 1941A voor certificaten van Amerikaansche aandeelen,
art. 10.4.
Waardering: b (6)
(371) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen (?) houdende gelijkstelling van bepaalde
effecten met effecten, uitgegeven door of ten laste van een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk
lichaam of instelling, gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, waarvan de opbrengsten
in Amerikaanse dollars aldaar betaalbaar zijn, dan wel met certificaten van dgl. effecten,
uitgegeven door in Nederland gevestigde trust- of administratiekantoren.
Periode: 1946–1947
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1946, art. 4.2.c.; art. 4.3.c. [wijziging: Beschikking
van 7 mei 1946, Stb. G 109]; art. 4.4.c. [wijziging: Beschikking van 16 juli 1946,
Stb. G 182]; art. 4.2.c. [wijziging: Beschikking van 11 september 1946, Stb. G 182].
Waardering: b (5)
(372) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen (?) tot regeling van alle gevallen, waarin de Beschikking
Beursverkeer 1946 niet voorziet.
Periode: 1946–1947
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1946, art. 8.
Waardering: b (5)
(374) HANDELING
Het verlenen van toestemming tot aankoop of verkoop van effecten anders dan door bemiddeling
van leden van de Vereniging voor de Effectenhandel te Amsterdam, van de Vereniging
van Effectenhandelaren te Rotterdam of van de Bond voor de geld- en effectenhandel
in de Provincie te ’s-Gravenhage.
Periode: 1947–1986
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1947, art. 2.
Waardering: b (5)
(375) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarin wordt bepaald dat de aankoop van effecten
anders dan tegen voldoening van de koopsom in betaalmiddelen of ten laste van een
vrije rekening van de koper mag plaatshebben.
Periode: 1947–1954
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1947, art. 3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(376) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarin wordt bepaald dat de leden van de Vereeniging
voor den Effectenhandel het aan de verkoper van effecten toekomende bedrag niet op
een vrije rekening tegoed hoeven te schrijven.
Periode: 1947–1954
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1947, art. 4.1.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(377) HANDELING
Het verlenen van toestemming tot de aankoop van effecten anders dan met eigen geld.
N.B. De toestemming kan namens de Minister door anderen verstrekt worden.
Periode: 1947–1986
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1947, art. 5.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(378) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen in gevallen die niet vallen onder de werking van
de Beschikking Beursverkeer 1947.
Periode: 1947–1986
Grondslag: Beschikking Beursverkeer 1947, art. 8.
Waardering: b (5)
N.B. Het secretariaat van de Commissie van Toezicht op de Optiebeurs en de Commissie
van Toezicht op de Financiële Termijnmarkt berustte bij het hoofd van de Afdeling
FMI van het Ministerie van Financiën.
De Stichting Toezicht Effectenverkeer oefende aanvankelijk toezicht uit op de Effectenbeurs,
de Optiebeurs en de Financiële Termijnmarkt, alle te Amsterdam. In oktober 1989 werd
daaraan de Olietermijnmarkt te Rotterdam toegevoegd.
(379) HANDELING
Het – na raadpleging van het bestuur van de Optiebeurs – benoemen van de voorzitter
en de leden van de Commissie van Toezicht op de Optiebeurs.
Periode: 1978–1989
Grondslag: Beschikking van 20 februari 1978, Stcrt. 38, art. 3.; art. 4.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(380) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van het reglement ter
regeling van de werkzaamheden van de Commissie van Toezicht op de Optiebeurs en van
eventuele wijzigingen daarin.
Periode: 1978–1989
Grondslag: Beschikking van 20 februari 1978, Stcrt. 38, art. 5.
Waardering: b (4)
(383) HANDELING
Het vaststellen van het bedrag van de jaarlijkse onkosten van de Commissie van Toezicht
op de Optiebeurs en het verhalen van dat bedrag op de Optiebeurs.
Periode: 1978–1989
Grondslag: Beschikking van 20 februari 1978, Stcrt. 38, art. 8.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vaststelling
(384) HANDELING
Het – na raadpleging van het bestuur van de Financiële Termijnmarkt – vaststellen
van beschikkingen tot benoeming van de voorzitter en de leden van de Commissie van
Toezicht op de Financiële Termijnmarkt.
Periode: 1987–1989
Grondslag: Beschikking van 4 november 1987, Stcrt. 216, art. 3.; art. 4.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(386) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van het reglement tot
regeling van de werkzaamheden van de Commissie van Toezicht op de Financiële Termijnmarkt
en van eventuele wijzigingen daarin.
Periode: 1987–1989
Grondslag: Beschikking van 4 november 1987, Stcrt. 216, art. 5.
Waardering: b (4)
(388) HANDELING
Het vaststellen van het bedrag van de jaarlijkse onkosten van de Commissie van Toezicht
op de Financiële Termijnmarkt en het verhalen van dat bedrag op de Financiële Termijnmarkt.
Periode: 1987–1989
Grondslag: Beschikking van 4 november 1987, Stcrt. 216, art. 8.3.
Waardering: v Termijn: 10jaar na vaststelling
9.1.4.2 Toezicht op de handel in effecten buiten de beurs om (1985-1990/1992)
(390) HANDELING
Het aanwijzen van effectenbeurzen in landen buiten de EG als zijnde beurzen in de
zin van de Wet effectenhandel.
Periode: 1986–ca. 1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 1.
Waardering: b (5)
(391) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende regels waaraan het prospectus, dat algemeen verkrijgbaar moet
zijn bij de aanbieding van effecten, moet voldoen om de aanbieding van die effecten
niet onder het in art. 4.1. van deze wet vervatte verbod te laten vallen.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, 4.2.
Waardering: b (5)
(392) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende eisen ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid, financiële
waarborgen, bedrijfsvoering en aan het publiek te verstrekken informatie in geval
van verlening van vrijstelling, dan wel ontheffing van het verbod om in of vanuit
Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden aan natuurlijke
personen en rechtspersonen, die niet of beroepsmatig handelen of beleggen in effecten.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 6.2.
Waardering: b (5)
(393) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende regels waaraan het prospectus ten aanzien van de deelneming in
een fonds voor gemene rekening moet voldoen, alsmede houdende eisen ten aanzien van
deskundigheid en betrouwbaarheid, financiële waarborgen, bedrijfsvoering en aan het
publiek te verstrekken informatie, waaraan de beheerder van een dergelijk fonds, moeten
voldoen.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 9.2.
N.B. Artikel 9 is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet toezicht beleggingsinstellingen
– Wet van 27 juni 1990, Stb. 380 – op 15 oktober 1990.
Waardering: b (5)
(394) HANDELING
Het verlenen/intrekken van vrijstellingen, dan wel ontheffingen van het verbod om
in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden
aan natuurlijke personen en rechtspersonen, die niet of beroepsmatig handelen of beleggen
in effecten; het stellen van beperkingen aan die ontheffingen; het verbinden van voorschriften
aan die vrijstellingen/ontheffingen.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 5.2.; art. 12.; art. 14.
Waardering: b (5)
(395) HANDELING
Het verlenen/intrekken van vergunningen om in of vanuit Nederland buiten een besloten
kring bemiddeling bij effectentransacties aan te bieden aan natuurlijke personen en
rechtspersonen die niet effecten plegen uit te geven of daarin beroeps- of bedrijfsmatig
handelen of beleggen; het stellen van beperkingen aan die vergunningen; het verbinden
van voorschriften aan die vergunningen.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 6.; art. 12.; art. 14.; zie ook Besluit effectenhandel,
art. 3 – 9.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de vergunning
(396) HANDELING
Het verlenen/intrekken van vrijstellingen, dan wel ontheffingen van het verbod om
zonder vergunning in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bemiddeling bij
effectentransacties aan te bieden aan natuurlijke personen en rechtspersonen die niet
effecten plegen uit te geven of daarin beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen;
het stellen van beperkingen en het verbinden van voorschriften aan die vrijstellingen
of ontheffingen.
Periode: 1986–1992
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 8.; art. 12.; art. 14.
Waardering: b (5)
(397) HANDELING
Het verlenen/intrekken van vergunningen om vanuit Nederland buiten een besloten kring
de deelneming in een fonds voor gemene rekening open te stellen voor natuurlijke personen
of rechtspersonen die niet beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten;
het stellen van beperkingen aan die vergunningen; het verbinden van voorschriften
aan die vergunningen.
Periode: 1986–1990
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 9.; art. 12.; art. 14.; zie ook Besluit effectenhandel,
art. 11 – 16.
N.B. Artikel 9 is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet toezicht beleggingsinstellingen
– Wet van 27 juni 1990, Stb. 380 – op 15 oktober 1990.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de vergunning
(398) HANDELING
Het verlenen/intrekken van vrijstellingen dan wel ontheffingen van het verbod om zonder
vergunning vanuit Nederland buiten een besloten kring de deelneming in een fonds voor
gemene rekening open te stellen voor natuurlijke personen of rechtspersonen die niet
beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten; het stellen van beperkingen
en het stellen van voorschriften aan die vrijstellingen en ontheffingen.
Periode: 1986–1990
Grondslag: Wet effectenhandel, art. 11.; art. 12.; art. 14.
N.B. Artikel 11 is vervallen met de inwerkingtreding van de Wet toezicht beleggingsinstellingen
– Wet van 27 juni 1990, Stb. 380 – op 15 oktober 1990.
Waardering: b (5)
N.B. Art. 5 van de Regeling van 21 april 1986, Stcrt. 79, houdende regeling bescherming
persoonlijke levenssfeer bij geautomatiseerde registratie van persoonsgegevens bij
de uitvoering van de Wet effectenhandel, wijst het hoofd van de Afdeling FMI van de
Directie BGW aan als houder van de registratie.
(400) HANDELING
Het systematisch vastleggen, opslaan, verwijderen en ter beschikking stellen van gegevens
ten behoeve van de uitvoering van het toezicht op grond van de Wet effectenhandel
en de naleving van de Wet effectenhandel.
Periode: 1986–
Grondslag: Regeling van 21 april 1986, Stcrt. 79, art. 3- 11.
Opmerking: Het komt er op neer dat er lijsten van bonafide en ‘zwarte’ firma’s worden
aangelegd. Het gaat om de registratie van firma’s die hun diensten aanbieden aan particulieren
mbt effectentransacties. De gegevens zullen dan in een soort register of vergunningstoekenning
zijn vastgelegd. Het betreft dan gegevens als de toekenning van de vergunning, naam
en andere registraties van die firma, onderzoekgegevens naar die firma’s en het uitwisselen
van inlichtingen met bijv. Justitie en FIOD.
Waardering: b 5 (basisregistratie/geautomatiseerd bestand)
(401) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen op bezwaarschriften van geregistreerden die verzet
aantekenen tegen de weigering van de houder van de registratie om verbetering of verwijdering
te bewerkstelligen van gegevens die naar het oordeel van die geregistreerden onjuist
zijn of ten onrechte in de registratie zijn opgenomen.
Periode: 1986–(?)
Grondslag: Regeling van 21 april 1986, Stcrt. 79, art. 10.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
9.1.4.3 Toezicht op de beleggingsinstellingen (1990–)
(402) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende eisen waaraan beleggingsinstellingen moeten voldoen om voor een
vergunning in aanmerking te komen.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 5.1.
Waardering: b (5)
(405) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende regels waaraan beleggingsmaatschappijen moeten voldoen wanneer
wordt afgeweken van de eis, dat activa in bewaring moeten worden gegeven bij van die
beleggingsmaatschappijen onafhankelijke bewaarders.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 6.5.
Waardering: b (5)
(407) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van soorten beleggingsinstellingen
waarvoor de bij en krachtens artikel 12.2. van de Wet toezicht beleggingsinstellingen
gestelde regels met betrekking tot het beleggen, gelet op het beleid van die instellingen
inzake beleggingen of het aangaan van leningen, niet geschikt zijn, en waarop artikel
6 derhalve niet van toepassing is.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 7., onder c.
Waardering: b (5)
(411) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende regels met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid, financiële
waarborgen, bedrijfsvoering en informatieverschaffing.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 12.1.
Waardering: b (5)
(418) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende aanvullende regels met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid,
financiële waarborgen, bedrijfsvoering en informatieverschaffing wanneer een vergunning
verstrekt is op basis van art. 6.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 12.2.
Waardering: b (5)
(425) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot het – onder beperkingen en voorschriften
– verlenen van vrijstelling van het verbod (art. 4) om in of vanuit Nederland buiten
een besloten kring gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling
waaraan geen vergunning is verleend, te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van
deelnemingen in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 14.
Waardering: b (5)
(446) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen inzake het in rekening brengen aan beleggingsinstellingen
van de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van die taken en de uitoefening
van die bevoegdheden die uit de Wet voortvloeien.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 28
Waardering: b (5)
(451) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende (gedeeltelijke) overdracht van de taken en bevoegdheden welke
de Minister op basis van de WTB heeft aan één of meer rechtspersonen, die deze als
eigen taken uitvoeren en als eigen bevoegdheden uitoefenen.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 29.
Waardering: b (4)
(453) HANDELING
Het (opnieuw) goedkeuren van (schriftelijke) overeenkomsten tot uitwerking van de
in artikel 27 van de WTB bedoelde informatie-uitwisseling tussen De Nederlandsche
Bank en andere toezichthoudende autoriteiten (na de totstandkoming van verdragen tot
wederzijdse informatie-uitwisseling tussen Nederland en andere staten).
Periode: 1990–....
Grondslag: Besluit van 14 augustus 1990, art. 3.2.; art. 3.3.
Waardering: b (5)
(456) HANDELING
Het (gedeeltelijk) publiceren van het jaarverslag van de toezichthoudende instelling.
N.B. Van publicatie zijn uitgesloten de passages handelend over de uitvoering van
de artn. 5.3., 6.7., 12.3., 21 en 22.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 29.6.
Waardering: b (3)
(457) HANDELING
Het weigeren of intrekken van vergunningen, dan wel het stellen van beperkingen of
het verbinden van voorschriften aan vergunningen, dan wel het wijzigen van eerder
gestelde beperkingen en voorschriften, indien a) de beleggingsinstelling haar zetel
heeft of haar beheerder zijn zetel heeft in een staat, niet zijnde een lid-staat,
waar Nederlandse financiële instellingen niet worden toegelaten of aan onredelijke
beperkingen worden onderworpen, of b) een natuurlijke persoon of rechtspersoon met
de nationaliteit van een onder a bedoelde staat rechtstreeks of middellijk overwegende
zeggenschap kan uitoefenen in de beleggingsinstelling.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 30.
Waardering: b (5)
(459) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van een organisatie van
beleggingsinstellingen of van bewaarders als representatieve organisatie met betrekking
tot de uitvoering van deze wet.
Periode: 1990–....
Grondslag: WTB, art. 32.
Waardering: b (5)
9.1.4.4 Toezicht op het effectenverkeer (1992–)
(461) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin regels worden gesteld met betrekking tot prospectussen waarin effecten
bij uitgifte worden aangeboden, dan wel een aanbieding van (eerder in omloop zijnde)
effecten in het vooruitzicht wordt gesteld.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 3.2.b-c.
Waardering: b (5)
(470) HANDELING
Het – onder voorschriften – verlenen van vrijstellingen van het verbod op het aanbieden
van effecten.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 4.; art. 14.
Waardering: b (5)
(472) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en de beschikbaarheid
van informatie die instellingen, te wier laste buiten een besloten kring effecten
zijn uitgegeven, die niet zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel
16 erkende effectenbeurs, verkrijgbaar moeten stellen.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 5.1.
Waardering: b (5)
(474) HANDELING
Het – onder voorschriften – verlenen van vrijstellingen van de verplichting tot het
aanbieden van periodieke informatie door instellingen, te wier laste buiten een besloten
kring effecten zijn uitgegeven, die niet zijn toegelaten tot de notering aan een op
grond van artikel 16 erkende effectenbeurs.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 5.2-3.; art. 14.
Waardering: b (5)
(476) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin eisen worden gesteld ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid,
financiële waarborgen, bedrijfsvoering en aan het publiek te verstrekken informatie,
waaraan een aanvrager van een vergunning om als effectenbemiddelaar te mogen optreden,
moet voldoen.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 6.2.
Waardering: b (5)
(481) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin eisen worden gesteld met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid,
financiële waarborgen, bedrijfsvoering en aan het publiek te verstrekken informatie,
waaraan een effectenbemiddelaar aan wie een vergunning is verleend, verplicht is zich
te houden.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 7.1.
Waardering: b (5)
(488) HANDELING
Het – onder voorschriften – verlenen van vrijstellingen van het verbod om zonder vergunning
als effectenbemiddelaar in of vanuit Nederland diensten aan te bieden aan of te verrichten
voor natuurlijke personen of rechtspersonen niet behorende tot een besloten kring
(onder voorwaarden en beperkingen).
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 9.
Waardering: b (5)
(490) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin eisen worden gesteld ten aanzien van betrouwbaarheid en deskundigheid,
financiële waarborgen, bedrijfsvoering en aan het publiek te verstrekken informatie,
waaraan een vermogensbeheerder aan wie een vergunning wordt verleend, moet voldoen.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 10.2.
Waardering: b (5)
(491) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarin eisen worden gesteld met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid,
financiële waarborgen, bedrijfsvoering en aan het publiek te verstrekken informatie,
waaraan een vermogensbeheerder aan wie een vergunning is verleend verplicht is zich
te houden.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 11.1.
Waardering: b (5)
(493) HANDELING
Het – onder voorschriften – verlenen van vrijstellingen van het verbod om zonder vergunning
als vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden aan of te verrichten
voor natuurlijke personen of rechtspersonen niet behorende tot een besloten kring
(onder voorwaarden en beperkingen).
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 12.; art. 13
Waardering: b (5)
(497) HANDELING
Het doen van mededeling van de verlening van een vrijstelling, vergunning, erkenning
en de intrekking daarvan in de Staatscourant.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 35.
Waardering: v Termijn: 1 jaar na publicatie
(499) HANDELING
Het (onder voorwaarden en beperkingen) verlenen/intrekken van erkenning aan/van de
houder(s) van effectenbeurzen.
N.B.Het verlenen/intrekken van dgl. erkenningen geschiedt na raadpleging van de rechtspersonen
aan wie bevoegdheden in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn gedelegeerd,
vgl. art. 27.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 16.; vgl. art. 17.; art. 19.
Waardering: b (5)
(500) HANDELING
Het vaststellen van voorschriften voor houder(s) van effectenbeurzen met betrekking
tot de voor die effectenbeurzen te hanteren regels, alsmede inzake beschermingsconstructies
en hun toepassing; het vaststellen van voorschriften inzake de opening en sluiting
van effectenbeurzen.
N.B. Bij Besluit van 18 december 1991, Stb. 751, art. 2, werd deze bevoegdheid uitgezonderd
van overdracht aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer. Andere uitzonderingen worden
genoemd in artikel 25 van de Wet toezicht effectenverkeer.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 18.; Besluit van 18 december 1991, Stb. 751, art. 2.
Waardering: b (5)
(502) HANDELING
Het vaststellen van voorschriften voor organisaties als bedoeld in artikel 8 en 12
om de regels die gelden voor effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders in overeenstemming
te doen zijn met de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen/de Europese
Unie inzake het effectenverkeer; het vaststellen van voorschriften ter uitvoering
van dergelijke richtlijnen.
N.B. Het geven van voorschriften geschiedt na raadpleging van de rechtspersonen aan
wie bevoegdheden in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn gedelegeerd,
vgl. art. 27.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 20.1.
Waardering: b (5)
(503) HANDELING
Het vaststellen van voorschriften voor de houder(s) van effectenbeurzen ter uitvoering
van de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen/Europese Unie inzake
het effectenverkeer.
N.B. Het geven van voorschriften geschiedt na raadpleging van de rechtspersonen aan
wie bevoegdheden in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn gedelegeerd,
vgl. art. 27.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 20.2.
Waardering: b (5)
(504) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen (?) tot goedkeuring van wijzigingen in
het Fondsenreglement van de Vereniging voor de Effectenhandel.
Periode: 1992–....
Grondslag: Regeling van 30 maart 1992, Stcrt. 63, art. 2.2.
Waardering: b (5)
(515) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur waarbij – onder voorwaarden en beperkingen – taken en bevoegdheden die
de Minister van Financiën krachtens deze wet heeft, kunnen worden overgedragen aan
één of meer rechtspersonen.
N.B. Van deze mogelijkheid zijn uitgesloten de bevoegdheden in de artikelen 16, 19,
20, 26, 28 en 31; hetzelfde geldt voor het verlenen van vrijstellingen als bedoeld
in de artikelen 4, 5, 9 en 13.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 25.
Waardering: b (5)
(516) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen:
a. tot goedkeuring van (schriftelijke) overeenkomsten tot uitvoering van de in artikel
24 van de Wet toezicht effectenverkeer bedoelde informatie-uitwisseling tussen de
Stichting Toezicht Effectenverkeer en andere toezichthoudende autoriteiten;
b. tot het opnieuw goedkeuren van (schriftelijke) overeenkomsten tot uitvoering van
de in artikel 24 van de Wet toezicht effectenverkeer bedoelde informatie-uitwisseling
tussen de Stichting Toezicht Effectenverkeer en andere toezichthoudende autoriteiten,
na totstandkoming van een verdrag tot uitwisseling van informatie met andere landen;
c. tot goedkeuring (?) van de door de Stichting Toezicht Effectenverkeer op grond
van artikel 18 van de Wet toezicht effectenverkeer te stellen voorschriften met betrekking
tot de voor een effectenbeurs te hanteren regels, hun toepassing en de controle op
de naleving van deze regels, voor zover deze regels van algemene strekking zijn.
Periode: 1992–....
Grondslag: Besluit van 18 december 1991, Stb. 751, art. 3.
Waardering: b (5)
(517) HANDELING
Het voeren van overleg met de Stichting Toezicht Effectenverkeer over door de Stichting
uit te vaardigen nadere regels op basis van de artikelen 3, 5, 6, 7, 10 en 11 van
de Wet toezicht effectenverkeer.
Periode: 1992–....
Grondslag: Besluit van 18 december 1991, Stb. 751, art. 3.5.
Waardering: b (5)
(519) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming, schorsing en ontslag van de bestuurders
van de rechtspersoon waaraan de Minister van Financiën zijn bevoegdheden krachtens
de Wet toezicht effectenverkeer heeft overgedragen.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 25.2.b.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(520) HANDELING
Het vaststellen van voorschriften voor rechtspersonen aan wie bevoegdheden in het
kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn overgedragen ter uitvoering van richtlijnen
van de Raad van de Europese Gemeenschappen/Europese Unie inzake het effectenverkeer.
N.B. Het geven van voorschriften geschiedt na raadpleging van de rechtspersonen aan
wie bevoegdheden in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn gedelegeerd,
vgl. art. 27.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 25.4.
Waardering: b (5)
(521) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot goedkeuring van wijzigingen in de statuten van
rechtspersonen waaraan taken in het kader van de Wet toezicht effectenverkeer zijn
gedelegeerd.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 26.
Waardering: b (4)
(522) HANDELING
Het (deels) publiceren van jaarverslagen van de rechtspersoon of rechtspersonen over
de uitoefening van de aan hem/hen gedelegeerde taken en bevoegdheden in het kader
van de Wet toezicht effectenverkeer.
N.B. Van publicatie zijn uitgezonderd de gedeelten die handelen over de uitvoering
van de artikelen 4, 5.2., 5.3., 6.3., 7.2., 10.3. en 11.2.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 25.5.
Waardering: b (3)
(523) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen inzake de kosten die door de Minister
van Financiën dan wel door rechtspersonen aan wie bevoegdheden in het kader van de
Wet toezicht effectenverkeer zijn overgedragen in rekening mogen worden gebracht.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 28.
Waardering: b (5)
(525) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen (?) inzake de onderverdeling en het door
een accountant doen controleren van de begroting van de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
Periode: 1992–....
Grondslag: Regeling van 25 maart 1992, Stcrt. 63, art. 2.2.; art. 2.3.
Waardering: b (5)
(530) HANDELING
Het weigeren of intrekken van vergunningen, dan wel het stellen van beperkingen of
het verbinden van voorschriften aan vergunningen, dan wel het wijzigen van eerder
gegeven beperkingen en voorschriften, indien a) de effectenhandelaar of vermogensbeheerder
zijn zetel heeft in een staat, niet zijnde een lidstaat van de EG, waar Nederlandse
financiële instellingen niet worden toegelaten of aan onredelijke beperkingen worden
onderworpen; b) een natuurlijke persoon of rechtspersoon met de nationaliteit van
een onder a bedoelde staat rechtstreeks of middellijk overwegende zeggenschap kan
uitoefenen in het bedrijf van de effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder.
Periode: 1992–....
Grondslag: WTE, art. 31.
Waardering: b (5)
9.1.4.5 Melding van zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen (1992–)
(537) HANDELING
Het – de Stichting Toezicht Effectenverkeer gehoord – (op verzoek) verlenen van ontheffingen
aan vennootschappen van de in artikel 9 omschreven verplichting tot openbaarmaking
van meldingen in het kader van de Wet melding zeggenschap.
Periode: 1992–....
Grondslag: WMZ, art. 11.1.; art. 11.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de ontheffing
(542) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur, waarin taken en bevoegdheden die de Minister van Financiën op basis van
de Wet melding zeggenschap heeft – onder voorwaarden – worden overgedragen aan een
rechtspersoon.
Periode: 1992–....
Grondslag: WMZ, art. 15.
Waardering: b (4)
(543) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende:
a. goedkeuring vooraf van de door de Stichting Toezicht Effectenverkeer opgestelde
regels met betrekking tot de wijze waarop de samenstelling van het percentage als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet melding zeggenschap moet worden
kenbaar gemaakt;
b. goedkeuring vooraf van schriftelijke afspraken tussen de Stichting Toezicht Effectenverkeer
en buitenlandse bevoegde autoriteiten ten behoeve van de in artikel 14.2. en 14.3.
van de Wet melding zeggenschap bedoelde informatie-uitwisseling;
c. goedkeuring (opnieuw) van schriftelijke afspraken tussen de Stichting Toezicht
Effectenverkeer en buitenlandse bevoegde autoriteiten ten behoeve van de in artikel
14.2. en 14.3. van de Wet melding zeggenschap bedoelde informatie-uitwisseling, na
totstandkoming van verdragen tot informatie-uitwisseling.
Periode: 1992–....
Grondslag: Besluit van 18 december 1991, Stb. 749, art. 3.
Waardering: b (5)
(547) HANDELING
Het publiceren van een door de Stichting Toezicht Effectenverkeer opgesteld jaarlijks
verslag over de uitoefening van de aan haar in het kader van de Wet melding zeggenschap
gedelegeerde taken en bevoegdheden.
Periode: 1992–....
Grondslag: WMZ, art. 15.4.
Waardering: b (3)
(548) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen inzake het verhaal van de kosten voor
de uitvoering en uitoefening van de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet
melding zeggenschap op vennootschappen en op degenen op wie een meldingsplicht rust.
Periode: 1992–....
Grondslag: WMZ, art. 16.
Waardering: b (5)
(550) HANDELING
Het beoordelen van de begrotingen van inkomsten en uitgaven van de Stichting Toezicht
Effectenverkeer, alsmede van de staten van werkelijke inkomsten en uitgaven.
Periode: 1992–....
Grondslag: Regeling van 16 januari 1992, art. 2.1.; art. 7.; art. 8.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na goedkeuring
(551) HANDELING
Het vaststellen van regels met betrekking tot de onderverdeling van de begroting van
de Stichting Toezicht Effectenverkeer; het opleggen van de verplichting om die begroting
voor te leggen aan een externe accountant.
Periode: 1992–....
Grondslag: Regeling van 16 januari 1992, art. 2.2.; art. 2.3.
Waardering: b (5)
9.1.4.6 Effectenvernieuwing (1941–)
(558) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot goedkeuring van de tarieven welke
het Effectenvernieuwingsbureau voor zijn bemoeiingen (en ter dekking van de door hem
te dragen risico’s) in rekening mag brengen.
Periode: 1941–....
Grondslag: Effectenvernieuwingsbesluit 1941, art. 3.4.; art. 17.; Effectenvernieuwingswet,
art. 2.3.; Beschikking van 6 april 1955, Stcrt. 69, art. 10.
Waardering: b (5)
(559) HANDELING
Het stellen van waarborgen met betrekking tot de verplichtingen van het Effectenvernieuwingsbureau
en het verlenen van benodigde kasvoorschotten.
Periode: 1941–....
Grondslag: Effectenvernieuwingsbesluit 1941, art. 3.5.; Effectenvernieuwingswet, art.
2.4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de waarborg/terugbetaling van de voorschotten
(560) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen inzake de werkwijze van het Effectenvernieuwingsbureau
(en de aanwijzing en de wijze van behandeling van de ingevolge artikel 1 van het Effectenvernieuwingsbesluit
aangewezen waardepapieren).
Periode: 1941–....
Grondslag: Effectenvernieuwingsbesluit 1941, art 3.6.; Effectenvernieuwingswet, art.
2.6.
Waardering: b (5)
(563) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot goedkeuring van de voorwaarden waaronder
het Effectenvernieuwingsbureau duplicaten of vervangende waarden van effecten en de
ter zake van die effecten ontvangen uitkeringen aan de aanvrager kan teruggeven.
Periode: 1965–....
Grondslag: Effectenvernieuwingswet, art. 12.2.
Waardering: b (5)
(564) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot aanwijzing van een effectenprijscourant,
waarin het Effectenvernieuwingsbureau de aanvraag tot vervanging van effecten bekend
moet maken, wanneer de identiteit van de te vervangen effecten is komen vast te staan,
doch niet is voldaan aan de in artikel 9 gestelde vereisten.
Periode: 1965–....
Grondslag: Effectenvernieuwingswet, art. 14.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na intrekking/ vervallen
(565) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot aanwijzing van een effectenprijscourant,
waarin het Effectenvernieuwingsbureau de vordering van een duplicaat of vervangende
waarden bekend moet maken.
Periode: 1965–....
Grondslag: Effectenvernieuwingswet, art. 17.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na intrekking/ vervallen
(567) HANDELING
Het voeren van overleg met de Stichting Effectenvernieuwing over de voorwaarden die
gesteld moeten worden bij de overdracht van premies van meer dan fl. 1000 die zijn
gevallen op door de Stichting in bewaring gehouden duplicaten van effecten (vgl. art.
19 van de Effectenvernieuwingswet).
Periode: 1966–....
Grondslag: Beschikking van 20 december 1965, art. 8.2.
Waardering: V 10 jaar na vervallen van de voorwaarden
9.1.4.7 Giraal effectenverkeer (1977–)
(568) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende aanwijzing van een rechtspersoon
als centraal instituut zoals bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 1.
Waardering: b (4)
(569) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming en ontslag van de toezichthouder op
het centraal instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 2.1.
Opmerking: Zie voor belangrijke personen het BSD P-direkt (handeling 27)
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(570) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels met betrekking
tot het toezicht op het centraal instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 2.4.
Waardering: b (5)
(573) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen (?) houdende aanwijzingen ten behoeve
van de toezichthouder op het centraal instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Instructie toezichthouder, art. 5.1.
Waardering: b (4)
(574) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarbij aan de toezichthouder toestemming wordt
verleend om functies te bekleden bij instellingen die zijn aangesloten bij het centraal
instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Instructie toezichthouder, art. 6.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beëindiging van de functie
(575) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van wijzigingen in de
statuten van het centraal instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 2.5.
Waardering: b (5)
(577) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot vernietiging van besluiten van organen van de
centrale instelling als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(578) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot goedkeuring van de door het centrale
instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer vastgestelde regels betreffende
de toelating als aangesloten instelling en betreffende de intrekking van zodanige
toelating.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 4.
Waardering: b (5)
(579) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen op beroepschriften van instellingen wier verzoek
tot toelating als aangesloten instelling door het centrale instituut als bedoeld in
de Wet giraal effectenverkeer is afgewezen, dan wel wier toelating is ingetrokken.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 5.; art. 6.
N.B. Art. 6 is vervallen in 1994 in verband met de invoering van de Algemene wet bestuursrecht.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(580) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels met betrekking
tot de behandeling van beroepschriften van instellingen wier verzoek tot toelating
als aangesloten instelling door het centrale instituut als bedoeld in de Wet giraal
effectenverkeer is afgewezen, dan wel wier toelating is ingetrokken.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 6.2.
N.B. Art. 6 is vervallen in 1994 in verband met de invoering van de Algemene wet bestuursrecht.
Waardering: b (5)
(582) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen, waarin bij het centrale instituut als bedoeld in
de Wet giraal effectenverkeer aangesloten instellingen voor bepaalde soorten effecten
worden vrijgesteld van de verplichting om terstond kennis te geven van een door haar
verrichte bijschrijving aan degene op wiens naam de bijschrijving in het verzameldepot
heeft plaatsgevonden.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 25.3.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(583) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing – op verzoek van het centrale
instituut als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer – van buitenlandse instellingen
waarbij het centrale instituut tegoeden mag aanhouden.
Periode: 1977–....
Grondslag: Wet giraal effectenverkeer, art. 35.b.
Waardering: b (5)
9.1.5 Regulering van en toezicht op het giroverkeer / de Rijkspostspaarbank (1940–1985)
9.1.5.1 Giroverkeer
(586) HANDELING
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten tot aanwijzing van met het giraal betalingsverkeer
verband houdende werkzaamheden, welke door de Postcheque- en Girodienst mogen worden
verricht.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Girowet 1936, art. 1.1.b.; Postwet 1954, art. 7.1.
Waardering: b (5)
(587) HANDELING
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten houdende regels ten aanzien van de organisatie,
het beheer en het gebruik van de PCGD, de voorwaarden waarop de handelingen en werkzaamheden
door de dienst worden verricht, zomede ten aanzien van de rechten, welke worden geheven.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Girowet 1936, art. 1.2.
Waardering: b (4)
(596) HANDELING
Het (mede)goedkeuren van door de directeur van de PCGD verleende vrijstellingen van
de betaling van rechten bedoeld in artikel 35, lid 1, onder a en d, aan de houders
van postrekeningen, geopend ten behoeve van (de takken van) ’s Rijks dienst.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Girobesluit 1934, art. 37.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de vrijstelling
(600) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende besluiten tot gehele/gedeeltelijke
sluiting (cq. wederopenstelling) van girokantoren voor de behandeling van opdrachten
tot bijschrijving of afschrijving in geval van gevaar voor ontreddering van de dienst,
alsmede tot vaststelling van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop rekeninghouders
tijdens de sluiting over hun tegoed kunnen blijven beschikken.
Periode: 1940–(1985)
Grondslag: Girobesluit 1934, art. 47.; Girobesluit 1955, art. 7.; Girobesluit 1966,
art. 7.
Waardering: b (6)
(605) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot vaststelling van de hoogte van de
rente die vergoed wordt aan houders van particuliere postrekeningen (1972 – 1974);
tot vaststelling van de categorieën van rekeninghouders aan wie rente over het beschikbare
tegoed wordt vergoed en tot vaststelling van de hoogte van die rentevoet (sinds 1974).
Periode: 1955–(1985)
Grondslag: Girobesluit 1955, art. 20.1.; Girobesluit 1966, art. 20.1.
Waardering: b (5)
(606) HANDELING
Het verlenen van machtigingen aan de directeur van de Postcheque- en Girodienst tot
het mogen weigeren van opdrachten tot verhoging van rentedragende tegoeden op postrekeningen,
dan wel tot weigering van rentevergoeding over bedragen boven een door de directeur
der PCGD te bepalen maximum.
Periode: 1982–(1985)
Grondslag: Beschikking van 30 juni 1982, Stcrt. 122, art. 4.; Beschikking van 26 april
1983, Stcrt. 88, art. 4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen van de machtiging
(616) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van (Koninklijke Besluiten)
waarbij wordt bepaald op welke wijze de bewaring van bij de PCGD belegde gelden zal
geschieden.
Periode: 1940–1954
Grondslag: Postwet 1919, art. 22.4.
Waardering: b (5)
(617) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende regels voor de belegging van
gelden van de PCGD, alsmede voor het bewaren van de beleggingen en van de in pand
genomen waarden.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 1.3.
Waardering: b (5)
(619) HANDELING
Het voorbereiden van Koninklijke Besluiten tot vaststelling van instructies tot regeling
van de werkzaamheden der Commissie van Advies betreffende de bemoeiingen van de openbare
lichamen met betrekking tot het betalingsverkeer zonder gereed geld.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Girowet 1936, art. 9.2.
Waardering: b (4)
(621) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen tot benoeming van de leden van de Commissie van
Advies betreffende de bemoeiingen van de openbare lichamen met betrekking tot het
betalingsverkeer zonder gereed geld; het aanwijzen van de voorzitter van die Commissie.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 9.2.
Waardering: v Termijn: 75 jaar na geboortedatum
(622) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur regelende de wijze waarop de Commissie van Advies betreffende de bemoeiingen
van de openbare lichamen met betrekking tot het betalingsverkeer zonder gereed geld
van advies dient bij de uitvoering van deze wet.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 9.3.
Waardering: b (4)
(623) HANDELING
Het (mede)opstellen van en het zo nodig voeren van overleg met de andere Minister
(de Minister belast met de zorg voor het Staatsbedrijf der PTT) over adviesaanvragen
die aan de Commissie van Advies, ingesteld bij artikel 9 van de Girowet, zullen worden
voorgelegd.
Periode: 1940–(1985)
Grondslag: Besluit van den 6den augustus 1937, Stb. 354, art. 2.2.
Waardering: b (5)
(624) HANDELING
Het verlenen van toestemming aan de Commissie van Advies, ingesteld bij artikel 9
van de Girowet 1936, tot openbaarmaking van zijn adviezen.
Periode: 1940–(1985)
Grondslag: Besluit van den 6den augustus 1937, Stb. 354, art. 5.
Waardering: v Termijn : 5 jaar na toestemming
(626) HANDELING
Het verlenen en intrekken van vergunningen aan/van gemeenten die een girodienst willen
oprichten/hebben opgericht.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 2.; art. 5.
Waardering: b (5)
(627) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende bepalingen ten aanzien van gemeentelijke girodiensten (o.a ten
aanzien van de belegging van gelden, de deelneming aan het interlokale en internationale
betalingsverkeer en de aan de PCGD voor diens bemoeiingen te betalen vergoedingen).
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 2.3; art. 2.4.; art. 2.5.
Waardering: b (5)
(633) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende vaststelling van de rentevoet
en van de voorwaarden in acht te nemen met betrekking tot de saldi-tegoeden welke
bij gemeentelijke girodiensten worden aangehouden.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 2.6., zoals gewijzigd bij Wet van 13 april 1978, houdende
bepalingen inzake het toezicht op het kredietwezen, art. 57.
Waardering: b (5)
(634) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen (?) waarin aan een gemeentelijke dienst, die al
voor inwerkingtreding van de Girowet bestond, voorschriften worden gegeven terzake
van de belegging van gelden, de deelneming aan het interlokale en internationale betalingsverkeer
en de aan de PCGD voor diens bemoeiingen te betalen vergoedingen.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 3.2.
Waardering: b (5)
(635) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende regels volgens welke door de Minister belast met de zorg voor
het Staatsbedrijf der PTT en de Minister van Financiën toezicht wordt uitgeoefend
op gemeentelijke girodiensten.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 4.
Waardering: b (5)
(637) HANDELING
Het aanwijzen van ambtenaren die inzage nemen in de boeken en bescheiden betreffende
de administratie van gemeentelijke girodiensten.
Periode: 1940–(1985)
Grondslag: Gemeentegirobesluit 1938, art. 9.1.
Waardering: v Termijn: 1 jaar na aanwijzing
(638) HANDELING
Het uitoefenen van toezicht op gemeentelijke girodiensten (door te onderzoeken of
de voor de diensten geldende bepalingen en voorwaarden worden nageleefd, door zich
op de hoogte te stellen van de wijze waarop de diensten worden geëxploiteerd, door
zich te overtuigen van de juistheid van de door de diensten verstrekte opgaven en
van de wijze, waarop de beleggingen en de in onderpand genomen waarden worden bewaard).
Periode: 1940–(1985)
Grondslag: Gemeentegirobesluit 1938, art. 9. (zie ook: Girowet 1936, art. 4.)
Waardering: b (5)
(639) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende voorwaarden waaronder gemeentelijke
stortings- en ophaaldiensten en gemeentelijke spaardiensten betalingen mogen verrichten
aan openbare lichamen en daarmee gelijk te stellen begunstigden, ten behoeve van de
daarbij aangeslotenen en ten laste van door dezen bij die diensten aan te houden tegoeden.
N.B. Wanneer diensten zich beperken tot het verrichten van dgl. betalingen vallen
zij niet onder de werking van de wet.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 7.
Waardering: b (5)
(640) HANDELING
Het vaststellen van bijzondere voorwaarden waaraan een gemeentelijke stortings- of
ophaaldienst of gemeentelijke spaarbank moet voldoen om te worden aangemerkt als dienst
waarvoor de bepalingen van de Girowet niet gelden.
Periode: 1940–
Grondslag: Beschikking BIZA/FIN 18 september 1939/3 oktober 1939, Stcrt. 197, art.
2.; Beschikking BIZA/FIN 25 september/18 oktober 1940, art. 2.
Waardering: b (5)
(646) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende gelijkstelling van andere met name aan te duiden openbare lichamen
dan het Rijk en de gemeenten met gemeenten (voor de toepassing van deze wet).
Periode: 1940–1985
Grondslag: Girowet 1936, art. 8.
Waardering: b (5)
(647) HANDELING
Het vaststellen van regels voor het monetaire beleid van de PCGD (tot 1978); het vaststellen
van de wijze waarop de bewaring van de beleggingen en van de in pand genomen waarden
zal geschieden.
Periode: 1955–1985
Grondslag: Postwet 1954, art. 7.2.
Waardering: b (5)
(648) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende:
a. het percentage van het bedrag hoger dan fl. 10 miljoen, dat op de postrekeningen
gestort en nog niet terugbetaald is (met uitzondering van de tegoeden der rijkscomptabelen
en van de saldi der dienstpostrekeningen), dat als kasreserve moet worden aangehouden
bij De Nederlandsche Bank;
b. goedkeuring van onttrekkingen aan de kasreserve(s), anders dan bedoeld in art.
2, lid 3.
Periode: 1957–1972
Grondslag: Beschikking van 8/17 april 1957, Stcrt. 81, art. 2.1.; art. 2.2. (1972);
art. 2.1. (1975); art. 2.6.; art 2.5. (1972); art. 2.4. (1975).
N.B. Art. 2.3. (art. 2.2. (1972)) luidt: ‘Telkens als door wijziging van het percentage
voor de kasreserve of door wijziging van het bedrag der op postrekeningen gestorte
en nog niet terugbetaalde bedragen als bedoeld in lid 1, het bedrag van de aldaar
bedoelde kasreserve moet worden verhoogd of verlaagd, doet de Directeur-generaal van
het Staatsbedrijf der PTT daarvan mededeling aan de Minister van Financiën en De Nederlandsche
Bank N.V.’
Waardering: b (5)
(650) HANDELING
Het overschrijven van het bedrag der kasreserve(s) op een rekening Kasreserve PCGD
bij De Nederlandsche Bank; het verhogen of verlagen van de kasreserve(s) van de PCGD
door overschrijving op of van de Rekening Kasreserve PCGD bij De Nederlandsche Bank
ten laste van of ten gunste van de rekening van ’s Rijks Schatkist.
Periode: 1957–(1985)
Grondslag: Beschikking van 8/17 april 1957, Stcrt. 81, art. 2.4.; art. 2.5.; art.
2.3 (1972); art. 2.2. (1975); art. 2.4 (1972); art. 2.3. (1975)
Waardering: v Termijn: 10 jaar na overschrijving
(653) HANDELING
Het ter beschikking stellen van bedragen ter belegging aan de directeur van de Rijkspostspaarbank
door overschrijving van de rekening van ’s Rijks Schatkist bij De Nederlandsche Bank
op de bij deze bank aangehouden beleggingsrekening (PCGD).
Periode: 1957–(1985)
Grondslag: Beschikking van 8/17 april 1957, Stcrt. 81, art. 3.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikbaar stelling
(658) HANDELING
Het beoordelen van wijzigingen in de bedragen van de kasreserves die door de PCGD
bij De Nederlandsche Bank moeten worden aangehouden.
Periode: 1975 – (1985)
Grondslag: Beschikking van 8/17 april 1957, Stcrt. 81, art. 2.1. (1975)
Waardering: v Termijn: 10 jaar na datum
9.1.5.2 Rijkspostspaarbank
(660) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van (Koninklijke) Besluiten:
a. tot benoeming, schorsing en ontslag van de directeur/onderdirecteur van de RPS;
b. voorziening in de tijdelijke waarneming van hun functies bij verhindering, afwezigheid
of ontstentenis van zowel de directeur als de onderdirecteur (tot 1942).
Periode: 1940–1985
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 2.4.; art. 2.5.
Postspaarbankwet, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit reorganisatie RPS, art. 3.
Postspaarbankwet 1954, art. 3.4.
Organiek Besluit PTT 1928, art. 3.; Organiek Besluit PTT 1946, art. 4.; Organiek Besluit
PTT 1955, art. 25 (vervalt in 1983).
Waardering: b (4)
(667) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur inzake de wijze van benoeming, schorsing en ontslag van de ambtenaren
der RPS (m.u.v. de directeur en de onderdirecteur).
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 2.5.
Waardering: b (1)
(674) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur:
a. regelende de inleg en terugbetaling van gelden uit de RPS;
b. regelende toelating van bepalingen, welke hij, die een inleg doet op een nieuw
boekje ten name van een ander, kan stellen;
c. tot vaststelling van regelingen die afwijken van het bepaalde in de voorgaande
leden van artikel 5;
d. inzake de voorwaarden waaronder gelegenheid wordt gegeven tot het openen van een
spaarrekening en het daarop rentegevend inleggen van gelden, alsmede tot het sluiten
van andere spaarcontracten bij de RPS.
N.B. Tot 1955 was de Minister belast met etc. de hoofdactor, daarna de Minister van
Financiën.
Periode: 1940–1985
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 5.1.; art. 5.5.; art. 5.6.; Postspaarbankwet 1954,
art. 7.1.
Waardering: b (5)
(682) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot opschorting of beëindiging van de
uitgifte van beleggingsbewijzen.
Periode: 1975–1985
Grondslag: Postspaarbankbesluit 1955, zoals gewijzigd bij Besluit van 17 december
1973, Stb. 624, art. 10.c.1.
Waardering: b (5)
(684) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen waarin bij de vaststelling van de rentevoet
voor spaardeposito’s wordt onderscheiden naar de duur van de inleg en het minimum
bedrag van de inleg.
Periode: 1975–1985
Grondslag: Postspaarbankbesluit 1955, zoals gewijzigd bij Besluit van 15 april 1975,
Stb. 201, art. 10.e.2.
Waardering: b (5)
(690) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur houdende nadere voorschriften betreffende de inschrijving en doorhaling
van de inschrijving in de bescheiden van de RPS van de rechterlijke uitspraak inzake
het bevel of de toestemming tot het verbinden van gelden, welke zijn ingelegd om te
dienen tot zekerheid van voogdijbeheer.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 10.9.
Waardering: b (5)
(692) HANDELING
Het vaststellen van (Ministeriële) regelingen tot verlenging – de raad van toezicht
gehoord/de commissie van advies gehoord – van de termijn waarbinnen aan elke aanvraag
om terugbetaling van op spaarbankboekjes verschuldigde gelden moet worden voldaan.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 16.2.
Waardering: b (5)
(695) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur:
a. waarin wordt bepaald hoeveel de RPS als commissieloon en verdere kosten in rekening
mag brengen aan rekeninghouders, die gebruik maken van de mogelijkheid om door tussenkomst
van de RPS inschrijvingen op naam in een Grootboek van de Nationale Schuld, rentegevende
obligatiën ten laste van de Staat, of certificaten aan toonder van inschrijving in
een Grootboek te doen aankopen;
b. tot vaststelling van het formulier, waarbij de inlegger de directeur van de RPS
machtigt om over te gaan tot invordering van de rente van het kapitaal, dat ten kantore
van de Directeur van het Grootboek der Nationale Schuld op enig hoofd van rekening
door tussenkomst van de RPS is ingeschreven (tot 1942).
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. art. 8.2.; art. 8.4.
Waardering: b (5)
(697) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur:
a. tot vaststelling van het percentage, waarmee de waarde van inschrijving in het
Grootboek der Nationale Schuld mag worden vermeerderd in geval van op- of afschrijvingen
van Staatsschuldboekjes;
b. vaststelling van de regelen betreffende het in en afschrijven op Staatsschuldboekjes;
c. vaststelling van de hoogte van het commissieloon dat de RPS in rekening mag brengen
in verband met inschrijvingen op of afschrijvingen van Staatsschuldboekjes.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 9.5.; art. 9.7.
Waardering: b (5)
(698) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur:
a. inzake de voorwaarden waaronder aan inleggers gelegenheid wordt gegeven tot het
verkrijgen – ten laste van hun tegoed – van inschrijving in een staatsschuldboekje;
b. inzake de voorwaarden waaronder ten behoeve van inleggers bemiddeling wordt verleend
voor het aankopen van nationale schuld ten laste van hun tegoed;
c. inzake de voorwaarden waaronder de rente van beleggingen in staatsschulden als
inleg op een spaarrekening wordt bijgeschreven.
Periode: 1955–1985
Grondslag: Postspaarbankwet 1954, art. 7.2.
Waardering: b (5)
(699) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot vaststelling van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder duplicaatboekjes
kunnen worden afgegeven of spaarbankboekjes kunnen worden vervangen.
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 11.2.
Waardering: b (5)
(700) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot vaststelling van de hoogte van de rente die wordt uitgekeerd op spaarrekeningen/tot
vaststelling van de rentevoet, de wijze van berekening van het rentebedrag, het maximum
rentegevend tegoed en de gevallen waarin de rentevergoeding kan worden beëindigd.
Periode: 1940–1971
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 13.2.; Postspaarbankwet 1954, art. 7.3.
Waardering: b (5)
(701) HANDELING
Het vaststellen van nadere voorschriften voor de uitvoering van de bepaling in art.
23.5. van het Postspaarbankbesluit: ‘Voor zoveel de door den directeur ingeleverde
saldobiljetten in orde zijn bevonden, wordt op elken renteverschijndag te zijner beschikking
gesteld de alsdan verschenen rente van alle door tusschenkomst van den RPS verkregen
inschrijvingen, waarvan de rente, krachtens procuratie als in het tweede lid bedoeld,
door den directeur wordt geïnd.’
Periode: 1940–1955
Grondslag: Postspaarbankbesluit, art. 23.6.
Waardering: b (5)
(702) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen houdende
vaststelling van de rentevoet, de wijze van berekening van het rentebedrag, de gevallen
waarin de rentevergoeding kan worden beëindigd en, zo nodig, een maximum rentegevend
tegoed.
Periode: 1971–1985
Grondslag: Postspaarbankwet 1954, zoals gewijzigd bij Wet van 9 december 1970, Stb.
663, art. 7.3.
Waardering: b (5)
(704) HANDELING
Het opstellen van lastgevingen waarbij de voordelige sloten van de rekeningen van
de ontvangsten en uitgaven door de ambtenaren van de posterijen gedaan ten behoeve
van de RPS aan de RPS ter beschikking wordt gesteld.
Periode: 1940–1942
Grondslag: Postspaarbankwet, art. 17.2.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na lastgeving
(710) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen houdende:
a. algemene regels met betrekking tot het beleid terzake van de werkzaamheid van de
RPS als spaarbank;
b. algemene aanwijzingen ter nadere regeling van het bepaalde in art. 4.2.
N.B. Artikel 4.2. luidt: ‘Terzake van de uitvoering van het beleid, bedoeld in artikel
2 – van de RPS als spaarinstelling -, is de Directeur-Generaal voornoemd – de DG van
het Staatsbedrijf der PTT – verantwoording verschuldigd aan Onze Minister van Financiën.’
Periode: 1955–1985
Grondslag: Postspaarbankwet 1954, art. 2.; art. 4.3.
Waardering: b (1)
(711) HANDELING
Het beoordelen van door de RPS ingezonden staten, cq. door de Minister aan de RPS
gevraagde informatie, inzake kredietverleningen.
Periode: 1977–1985
Grondslag: Besluit van 26 mei 1977, Stcrt. 130, art. 3.; Besluit van 10 december 1980,
Stcrt. 243, art. 4.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na datum
(712) HANDELING
Het opstellen van lastgevingen ten behoeve van personen die een onderzoek moeten instellen
naar het beheer en de bedrijfsuitvoering van de RPS.
Periode: 1977–1985
Grondslag: Besluit van 26 mei 1977, Stcrt. 130, art. 4.; Besluit van 10 december 1980,
Stcrt. 243, art. 5.
Waardering: v Termijn: 1 jaar na vervallen van de lastgeving
(713) HANDELING
Het vaststellen van regelingen met betrekking tot het totaal der uitstaande kredieten
van de RPS.
Periode: 1977–1980
Grondslag: Besluit van 26 mei 1977, Stcrt. 130, art. 5.
Waardering: b (5)
(715) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot vaststelling van nadere regels inzake de beperking van het vorderingsrecht
bij het openen van een spaarbankrekening op naam van een ander (door het stellen van
een tijdsbepaling voor de uitoefening van dat vorderingsrecht).
Periode: 1955–1985
Grondslag: Postspaarbankwet 1954, art. 7.5.
Waardering: b (5)
(716) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot vaststelling van de maximale omvang van het reservefonds van de RPS.
Periode: 1955–1985
Grondslag: Postspaarbankwet 1954, art. 13.1.
Waardering: b (5)
9.1.5.3 Postbank
(717) HANDELING
Het vaststellen van een (regeling) tot oprichting van een naamloze vennootschap onder
de naam Postbank N.V., met als doel de uitoefening van de dienstverlening zoals die
werd verricht door de PCGD en de RPS.
Periode: 1985
Grondslag: Postbankwet, art. 1.1.
Waardering: b (1)
(718) HANDELING
Het namens de Staat deelnemen in verdere plaatsing van het kapitaal van de Postbank.
Periode: 1985
Grondslag: Postbankwet, art. 1.2.
Waardering: b (5)
(719) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van besluiten (?) waarin wordt
bepaald tot welke bedragen de in het eerste lid bedoelde storting wordt aangemerkt
als storting op de in het eerste lid bedoelde leningen, en waarbij de Minister bepaalt
welk gedeelte van deze leningen als achtergesteld wordt aangemerkt.
N.B. Art. 4.1. luidt: ‘De overgang op de Postbank N.V. van alle vermogensbestanddelen
van de Staat welke aan de PCGD worden toegerekend en van de vermogensbestanddelen
van de RPS, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3, wordt aangemerkt als storting door
de Staat op aandelen of leningen van de Staat aan de bank welke leningen, behalve
bij conversie in aandelen, niet vatbaar zijn voor verrekening en al dan niet achtergesteld
kunnen zijn bij de vorderingen van derden.’
Periode: 1985–....
Grondslag: Postbankwet, art. 4.2.
Waardering: b (5)
(721) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen (?) waarmee wordt ingestemd met het voornemen van
de Postbank om de door de Staat aan haar verstrekte leningen als bedoeld in artikel
4 vervroegd af te lossen.
Periode: 1985–....
Grondslag: Postbankwet, art. 5.1.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na beschikking
(723) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot:
a. vaststelling van de hoogte van de rente die de Postbank verschuldigd is over de
door de Staat aan haar verstrekte leningen als bedoeld in art. 4.;
b. vaststelling van verzoeken tot conversie van leningen van de Staat aan de Postbank
in aandelen Postbank N.V. en tot aanwijzing van de leningen ten laste waarvan die
conversie plaatsvindt.
Periode: 1985–....
Grondslag: Postbankwet, art. 5.2.; art. 5.3.; art. 5.4.
Waardering: b (5)
(725) HANDELING
Het vaststellen van opgaven van vermogensbestanddelen van de PCGD en de RPS, welke
in openbare registers te boek zijn gesteld, in verband met de verandering van de tenaamstelling
in die registers.
Periode: 1986–....
Grondslag: Postbankwet, art. 6.
Waardering: b (3) jaarverslagen
v 10 jaar overige neerslag, mits gecumuleerd in de jaarverslagen
(726) HANDELING
Het vaststellen van waarborgen inzake de uitbetaling door de Postbank N.V. van tegoeden
die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel worden aangehouden bij de
PCGD en de RPS.
Periode: 1986–....
Grondslag: Postbankwet, art. 8.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vervallen
(729) HANDELING
Het voorbereiden, vaststellen, wijzigen en intrekken van wetten waarin goedkeuring
wordt verleend tot het wijzigen van de statuten van de Postbank met betrekking tot
het doel en de werkzaamheden van de bank.
N.B. Goedkeuring van de statutenwijziging kan ook stilzwijgend worden verleend. Uitdrukkelijke
goedkeuring geschiedt per wet.
Periode: 1986–....
Grondslag: Postbankwet, art. 11.
Waardering: b (1)
(732) HANDELING
Het namens de Staat der Nederlanden deelnemen in het kapitaal van de naamloze vennootschap
die in het kader van het samengaan van de NMB NV. en de Postbank NV. houdster zal
zijn van de aandelen in de Postbank NV. en van de aandelen in de NMB NV. dan wel van
de aandelen in de vennootschap waarin de activa en passiva van de NMB NV. zullen worden
ondergebracht.
Periode: 1989–....
Grondslag: Wet van 20 april 1989, Stb. 111, art. 1.
Waardering: b (5)
9.1.6 Anti-witwas wetgeving (1985-)
9.1.6.1 Toezicht op de handel in spaarbewijzen
(733) HANDELING
Het vaststellen, wijzigen en intrekken van Ministeriële regelingen tot aanwijzing
van representatieve organisaties in de zin van artikel 1 van de Wet inzake spaarbewijzen.
Periode: 1985–....
Grondslag: Wet inzake spaarbewijzen, art. 1.d.
Waardering: b (4)
(735) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot:
a. algemeen verbindendverklaring van regelingen omtrent de uitgifte, de verhandeling
en de uitbetaling tegen inlevering van spaarbewijzen voor ondernemingen en instellingen
die spaarbewijzen uitgeven, wanneer over die regelingen overeenstemming is bereikt
tussen De Nederlandsche Bank en de representatieve organisaties;
b. vaststelling van nadere regels met betrekking tot de uitvoering van algemeen verbindend
verklaarde regelingen omtrent de uitgifte, de verhandeling en de uitbetaling tegen
inlevering van spaarbewijzen.
Periode: 1985–....
Grondslag: Wet inzake spaarbewijzen, art. 2.
Waardering: b (5)
9.1.6.2 Identificatie bij financiële dienstverlening
(737) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur:
a. waarbij overeenkomsten omtrent de vaststelling en registratie van personen aan
wie financiële diensten worden verleend, algemeen verbindend worden verklaard ten
aanzien van degenen die deze financiële diensten bedrijfsmatig verrichten, wanneer
over die regelingen overeenstemming is bereikt tussen De Nederlandsche Bank en de
representatieve organisaties;
b. waarin nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een algemeen
verbindend verklaarde regeling.
Periode: 1988–1993
Grondslag: Wet identiteitsvaststelling, art. 2.
Waardering: b (5)
(738) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling van Koninklijke Besluiten, waarbij de algemeen
verbindend verklaring van overeenkomsten omtrent de vaststelling en registratie van
personen aan wie financiële diensten worden verleend die zijn beëindigd, wordt ingetrokken.
Periode: 1988–1993
Grondslag: Wet identiteitsvaststelling, art. 2.3.
Waardering: b (5)
(740) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot aanwijzing van andere dan in de wet genoemde categorieën van beroepen,
bedrijven of instellingen die beschouwd worden als financiële instelling in de zin
der wet.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 1.1.
Waardering: b (5)
(741) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot vaststelling van de waarden die bepaalde
financiële diensten/transacties te boven moeten gaan om onder de werking van de wet
te vallen.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 1.1.b.5-7
Waardering: b (5)
(742) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot aanwijzing van andere dan in de wet genoemde diensten die onder de
werking van de wet vallen, alsmede tot aanwijzing van de gegevens die in geval van
een dergelijke dienstverlening moeten worden vastgelegd.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 1.1.; art. 6.8.
Waardering: b (5)
(743) HANDELING
Het – onder voorwaarden – verlenen van vrijstellingen aan financiële instellingen
van de verplichting tot vaststelling van de identiteit van bepaalde in de wet genoemde
categorieën van cliënten.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 2.4.; art. 2.6.
Waardering: b (5)
(744) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van andere dan in de wet
genoemde ondernemingen of instellingen die optreden als cliënt in financiële transacties
waarvan de identiteit door de dienstverlenende financiële instellingen niet behoeft
te worden vastgesteld.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 2.4.
Waardering: b (5)
(745) HANDELING
Het – onder voorwaarden – verlenen van ontheffingen aan financiële instellingen van
de verplichting tot vaststelling van de identiteit van de in de wet c.a. genoemde
categorieën van cliënten.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 2.5.; art. 2.6.
Waardering: b (5)
(746) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van andere dan in de wet
genoemde documenten die kunnen dienen tot vaststelling van de identiteit van natuurlijke
personen.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 3.1.
Waardering: b (5)
(747) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen waarin wordt bepaald welke gegevens tenminste
moeten worden opgenomen in de akte of het document dat rechtspersonen moeten overleggen
ter vaststelling van hun identiteit.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 3.4.
Waardering: b (5)
(748) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van niet lidstaten van
de EG waarin financiële instellingen gevestigd moeten zijn om cliënten – in afwijking
van het in artikel 2.1. gestelde – toch te hebben laten voldoen aan de plicht tot
identificatie in geval van in de wet genoemde, dan wel door onze Minister aan te wijzen,
vormen van financiële dienstverlening, waarbij betalingen op een bepaalde manier hebben
plaatsgevonden.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 4.3.; art. 4.4.; art. 4.5.
Waardering: b (5)
(749) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van niet lidstaten van
de EG, welke in hun wetgeving zodanige bepalingen hebben opgenomen inzake de identiteitsvaststelling
van natuurlijke personen, die namens een cliënt of namens een vertegenwoordiger van
een cliënt optreden in financiële transacties, dat artikel 5.3. en 5.4. buiten toepassing
kunnen blijven, indien die natuurlijke personen instellingen zijn dan wel optreden
namens financiële instellingen waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 2.4.,
of een ontheffing als bedoeld in artikel 2.5. van toepassing is.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 5.5.
Waardering: b (5)
(750) HANDELING
Het – onder voorwaarden – verlenen van vrijstellingen en – op verzoek – ontheffingen
van de verplichting tot vaststelling van de identiteit van natuurlijke personen die
namens een cliënt of een vertegenwoordiger van een cliënt optreden in financiële transacties,
dan wel van de verplichting tot vaststelling van de identiteit van de vertegenwoordiger
van de cliënt.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet identificatie 1993, art. 5.6.
Waardering: vrijstellingen: b (4)
ontheffingen: v, 10 jaar na vervallen van de ontheffing
9.1.6.3 Melding van ongebruikelijke financiële transacties
(752) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van algemene maatregelen
van bestuur tot aanwijzing van andere dan in de wet genoemde financiële diensten die
onder de werking van deze wet vallen.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 1.a.9.
Waardering: b (5)
(762) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
tot benoeming, schorsing en ontslag van het hoofd van het Meldpunt Ongebruikelijke
Transacties.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 6.
Waardering: b (4)
(763) HANDELING
Het vaststellen van het budget en de (personele) sterkte van het Meldpunt Ongebruikelijke
Transacties.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 7.
Waardering: v Termijn: 10 jaar na vaststelling
(764) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot vaststelling – voor een termijn van
ten hoogste zes maanden – van de indicatoren aan de hand waarvan moet worden beoordeeld
of een transactie moet worden aangemerkt als zijnde ongebruikelijk.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 8.1.
Waardering: b (5)
(767) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, intrekking en wijziging van algemene maatregelen
van bestuur tot goedkeuring van eerder vastgestelde indicatoren aan de hand waarvan
moet worden beoordeeld of een transactie moet worden aangemerkt als zijnde ongebruikelijk.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 8.2.
Waardering: b (5)
(772) HANDELING
Het opstellen van voordrachten voor de benoeming van de leden van de Begeleidingscommissie
voor het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.
Periode: 1994–....
Grondslag: Wet melding ongebruikelijke transacties, art. 16.1.
Waardering: v Termijn: 2 jaar na voordracht
(845) HANDELING
Het instellen van de projectorganisatie automatisering Meldpunt Ongebruikelijke
transacties.
Periode: 1994 –
Waardering: b (4)
9.1.6.4 Toezicht op wisselkantoren
(775) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van andere dan in de wet
genoemde transacties die beschouwd moeten worden als wisseltransacties in de zin der
wet.
Periode: 1995–....
Grondslag: Wet inzake de wisselkantoren, art. 1.
Waardering: b (5)
(778) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot aanwijzing van andere dan in de wet
genoemde gegevens die in de aanvraag tot inschrijving in het register van wisselkantoren
moeten zijn opgenomen.
Periode: 1995–....
Grondslag: Wet inzake de wisselkantoren, art. 3.3.
Waardering: b (5)
(779) HANDELING
Het – onder voorwaarden en voorschriften – verlenen van vrijstelling of – op verzoek
– ontheffing van het verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn; het doen van mededeling
van die ontheffing in de Staatscourant.
Periode: 1995–....
Grondslag: Wet inzake de wisselkantoren, art. 5.1.; art. 5.3.; vgl. art. 5.2.
Regeling van 22 december 1994, Stcrt. 248, art. 1.; art. 2.
Waardering: vrijstellingen: b (5)
ontheffingen: v 10 jaar na vervallen van ontheffing
(780) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen waarin wordt bepaald in welke gevallen
ontheffing van het verbod om als wisselkantoor werkzaam te zijn namens onze Ministers
kan worden verleend door De Nederlandsche Bank.
Periode: 1995–....
Grondslag: Wet inzake de wisselkantoren, art. 5.2.
Waardering: b (5)
(783) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen tot vaststelling van de hoogte van het
bedrag dat een wisselkantoor verschuldigd is terzake van een verzoek tot inschrijving,
alsmede tot vaststelling van de hoogte van het bedrag dat een wisselkantoor jaarlijks
aan De Nederlandsche Bank verschuldigd is terzake van de dekking van de kosten verbonden
aan het toezicht.
Periode: 1995–....
Grondslag: Wet inzake de wisselkantoren, art. 8.
Waardering: b (5)
9.1.7 Financieel verkeer in buitengewone omstandigheden (1940–)
(794) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarbij – in geval van twijfel – wordt bepaald of
een bedrijf een onderneming of instelling is tot wier bedrijf het behoort om gelden
ter beschikking te houden ten behoeve en ten name van rekeninghouders, onverschillig
of al dan niet het woord bank in de naam van de onderneming of instelling voorkomt.
Periode: 1940; 1944–(1978)
Grondslag: Besluit Bankenmoratorium 1940, art. 1.; Besluit Bankenmoratorium 1944,
art. 1.
Waardering: b (6)
(795) HANDELING
Het voorbereiden van de vaststelling, wijziging en intrekking van Koninklijke Besluiten
(?) inzake de mate waarin en de wijze waarop door rechthebbenden vrijelijk kan worden
beschikt over de met ingang van 10 mei uitstaande gelden bij ondernemingen, diensten
en instellingen als bedoeld in artikel 1/over bij banken uitstaande gelden.
Periode: 1940; 1944–(1978)
Grondslag: Besluit Bankenmoratorium 1940, art. 2.1.; Besluit Bankenmoratorium 1944,
art. 2.1.
Waardering: b (6)
(797) HANDELING
Het vaststellen van beschikkingen waarbij wordt bepaald of bij ondernemingen, instellingen
en diensten/banken uitstaande gelden al dan niet ter vrije beschikking blijven (omdat
zij al dan niet vallen onder de in het besluit geformuleerde uitzonderingsgronden).
Periode: 1940; 1944–(1978)
Grondslag: Besluit Bankenmoratorium 1940, art. 2.5.; Besluit Bankenmoratorium 1944,
art. 2.5.
Waardering: b (6)
(799) HANDELING
Het instellen van een instantie/orgaan die/dat namens de Minister vaststelt of bij
ondernemingen, instellingen en diensten/banken uitstaande gelden al dan niet ter vrije
beschikking blijven (omdat zij al dan niet vallen onder de in het besluit geformuleerde
uitzonderingsgronden).
Periode: 1940; 1944–(1978)
Grondslag: Besluit Bankenmoratorium 1940, art. 2.5.; Besluit Bankenmoratorium 1944,
art. 2.5.
Waardering: b (6)
(801) HANDELING
Het vaststellen van regelingen inzake het opheffen van het Bankenmoratorium 1940 en
het nemen van maatregelen aan die opheffing verbonden.
Periode: 1940
Grondslag: Verordening van 11 juni 1940, VB 10/1940, art. 1.
Waardering: b (6)
(803) HANDELING
Het vaststellen van Koninklijke Besluiten waarbij:
a. één of meer artikelen van de Noodwet financieel verkeer in werking worden gesteld;
b. de Staten-Generaal ter goedkeuring van het besluit waarmee artikelen van de Noodwet
financieel verkeer in werking worden gesteld, in buitengewone zitting bijeen worden
geroepen, wanneer de zitting van de Staten-Generaal gesloten mocht zijn;
c. één of meer artikelen van de Noodwet financieel verkeer buiten werking worden gesteld;
d. de wijze waarop besluiten tot in werking of buiten werking stelling van artikelen
in de Noodwet financieel verkeer in het Staatsblad bekend moeten worden gemaakt.
Periode:. 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 2.
Voorstel: b (6)
(804) HANDELING
Het voorbereiden van wetsvoorstellen omtrent het voortduren van de werking van de
artikelen van de Noodwet financieel verkeer die eerder bij Koninklijk Besluit van
kracht zijn verklaard.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 2.2.
Voorstel: b (6)
(805) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat het aan banken (en girodiensten
– tot 1985) verboden is om zonder een door of namens hem verleende algemene of bijzondere
vergunning kredieten te verlenen of beschikkingen op openstaande kredieten toe te
staan.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 3.
Waardering: b (6)
(806) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen aan banken (en girodiensten –
tot 1985) tot het verlenen van kredieten of tot het toestaan van beschikkingen op
openstaande kredieten.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 3.
Waardering: b (6)
(807) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat het aan anderen dan banken
(en girodiensten – tot 1985) verboden is zonder een door of namens hem verleende algemene
of bijzondere vergunning over schuldvorderingen op deze banken en girodiensten of
op De Nederlandsche Bank, in contanten te beschikken.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 4.1.
Waardering: b (6)
(808) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen waarin het aan anderen dan banken
(en girodiensten – tot 1985) wordt toegestaan om over schuldvorderingen op banken
(en girodiensten) of op De Nederlandsche Bank in contanten te mogen beschikken.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, div. art. 4.1.
Waardering: b (6)
(809) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende het bedrag waarover rechthebbenden
op opeisbare tegoeden op rekeningen bij banken (of girodiensten – tot 1985) of bij
De Nederlandsche Bank de vrije beschikking houden.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 4.1.
Waardering: b (6)
(810) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels terzake een krachtens
artikel 4. ingesteld bankenmoratorium.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 5.
Waardering: b (6)
(811) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) houdende voorschriften met betrekking tot vergoeding
voor diensten op het gebied van het bankwezen in de ruimste zin en van de geld- en
kapitaalmarkt, voorzover die vergoedingen het karakter van rentevergoeding dragen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 6.
Waardering: b (6)
(812) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat in door hem aan te geven
gevallen girale voldoening van schulden dezelfde rechtsgevolgen heeft als betaling
in wettig betaalmiddel; ... dat een schuldeiser in door hem aan te geven gevallen
girale betaling van een geldschuld niet kan uitsluiten (1989).
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 13.
Waardering: b (6)
(813) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels met betrekking
tot het verlenen van kredieten of voorschotten in blanco aan de staat door De Nederlandsche
Bank, wanneer dit voor de versterking van ’s Rijks schatkist nodig is, in afwijking
van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Bankwet 1948.
N.B. Artikel 16.1. van de Bankwet 1948 luidt: ‘De Bank verleent aan niemand enig crediet
of voorschot in blanco.’
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 14.
Waardering: b (6)
(815) HANDELING
Het sluiten van overeenkomsten (?) met De Nederlandsche Bank over het in onderpand
nemen van andere waarden dan die bedoeld in artikel 15, sub 6, van de Bankwet 1948,
bij het verstrekken van voorschotten bij wijze van belening of in rekening-courant.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 15.
Waardering: b (6)
(818) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat het verboden is om zonder
een door of namens hem verleende algemene of bijzondere vergunning:
a. niet-periodieke uitkeringen te doen ingevolge een overeenkomst van levensverzekering
of ingevolge verzekering van zodanige uitkeringen door een pensioen- of spaarfonds,
zodanige uitkeringen aan te nemen of daarover anders dan door wijziging van de begunstiging
te beschikken;
b. een overeenkomst van levensverzekering door afkoop te beëindigen, daarop beleningen
aan te gaan, de daarin vervatte rechten over te dragen of de daarin vervatte verplichting
tot het doen van niet-periodieke uitkeringen om te zetten in de verplichting tot het
doen van periodieke uitkeringen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 17.1.
Waardering: b (6)
(819) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen tot:
a. het doen van niet-periodieke uitkeringen ingevolge overeenkomsten van levensverzekering
of ingevolge verzekering van zodanige uitkeringen door een pensioen- of spaarfonds,
het aannemen van zodanige uitkeringen of het daarover anders dan door wijziging van
de begunstiging beschikken;
b. het beëindigen van een overeenkomst van levensverzekering door afkoop, het aangaan
van beleningen daarop, het overdragen van de daarin vervatte of het omzetten van de
daarin vervatte verplichting tot het doen van niet-periodieke uitkeringen in de verplichting
tot het doen van periodieke uitkeringen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 17.1.
Waardering: b (6)
(820) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere voorschriften terzake
een krachtens artikel 18 ingesteld verzekeringsmoratorium.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 18.
Waardering: b (6)
(821) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin het aan beleggingsinstellingen wordt verboden,
zonder een door of namens de Minister van Financiën verleende algemene of bijzondere
vergunning, rechten van deelneming in die beleggingsinstellingen rechtstreeks of middellijk
in te kopen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 18.a.1.
N.B. Sinds wetswijziging van 1990.
Waardering: b (6)
(822) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen aan beleggingsinstellingen om
rechten van deelneming in die beleggingsinstellingen rechtstreeks of middellijk in
te kopen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 18.a.1.
N.B. Sinds wetswijziging 1990.
Waardering: b (6)
(823) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere regels terzake een door
de Minister van Financiën ingesteld verbod voor beleggingsinstellingen om rechten
van deelneming in die beleggingsinstellingen rechtstreeks of middellijk te kopen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 18.a.2.
N.B. Sinds de wetswijziging van 1990.
Waardering: b (6)
(824) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat in overeenkomsten van levensverzekering
het oorlogsrisico vanaf een door hem vast te stellen tijdstip is medeverzekerd.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 19.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(825) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende het tijdstip waarop het oorlogsrisico
in overeenkomsten van levensverzekering is meeverzekerd.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 19.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(826) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat in verband met de dekking
van het oorlogsrisico door hem vast te stellen kortingen worden toegepast op de verzekerde
bedragen, op de premievrije waarden, op de afkoopwaarden en al dan niet op de reeds
verschuldigde uitkeringen uit hoofde van overeenkomsten van levensverzekering.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 20.1.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(827) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende vaststelling en herziening van
de kortingen die in verband met de dekking van het oorlogsrisico worden toegepast
op de verzekerde bedragen, op de premievrije waarden, op de afkoopwaarden en al dan
niet op de reeds verschuldigde uitkeringen uit hoofde van overeenkomsten van levensverzekering.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 20.1.; art. 20.2.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(828) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat het verboden is zonder een
door of namens hem verleende algemene of bijzondere vergunning uitkeringen ingevolge
een overeenkomst van levensverzekering te doen, aan te nemen of daarover te beschikken.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 20.3.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(829) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen tot het doen van uitkeringen
ingevolge een overeenkomst van levensverzekering, het aannemen van of het beschikken
over die uitkeringen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 20.3.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(830) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere voorschriften terzake
van het mede-verzekeren van het oorlogsrisico in overeenkomsten van levensverzekering
en terzake van de in artikel 20 bedoelde kortingen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 21.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(831) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende het tijdstip met ingang waarvan
de krachtens artikel 20 vastgestelde kortingen niet meer worden toegepast ten aanzien
van daarna te sluiten overeenkomsten van levensverzekering.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 22.
N.B. Krachtens artikel 24 ook van toepassing op de aanspraken, verbonden aan de deelneming
in een pensioen- of spaarfonds.
Waardering: b (6)
(832) HANDELING
Het voorbereiden van wetsvoorstellen omtrent de definitieve regeling van krachtens
artikel 20 genomen maatregelen (na het verstrijken van het in artikel 23 bedoelde
tijdvak).
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 37.
Waardering: b (6)
(833) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) omtrent de opening en sluiting van effectenbeurzen
en de voor de effectenbeurzen te hanteren regels, hun toepassing en de controle op
de naleving van deze regels.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 24.a.
N.B. Deze handeling is in de wet opgenomen sinds de wetswijziging van 1991).
Waardering: b (6)
(834) HANDELING
Het vaststellen van (besluiten) waarin wordt bepaald dat de betaling van schadeloosstellingen
of van voorschotten daarop behoudens een door of namens hem te verlenen algemene of
bijzondere vergunning uitsluitend kan geschieden door storting op een geblokkeerde
rekening.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 25.1.
Waardering: b (6)
(835) HANDELING
Het verlenen van bijzondere of algemene vergunningen waarbij wordt toegestaan om betalingen
van schadeloosstellingen of van voorschotten daarop op andere dan geblokkeerde rekeningen
te storten.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 25.1.
Waardering: b (6)
(836) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende nadere voorschriften terzake
van overeenkomstig artikel 25.1. vastgestelde wijzen van betaling en het bepalen van
de rechtsgevolgen daarvan voor de daarbij betrokken partijen en voor derden.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 25.2.
Waardering: b ( 6)
(837) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende voorschriften terzake van de
vrijgave van op geblokkeerde rekeningen gestorte bedragen, alsmede terzake van de
voorwaarden welke aan de vrijgave kunnen worden verbonden.
N.B. De voorschriften kunnen betrekking hebben op alle geblokkeerde rekeningen, op
bepaalde gedeelten of groepen daarvan, op afzonderlijke rekeningen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 25.3.
Waardering: b (6)
(838) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende voorschriften ten aanzien van
financiële betrekkingen met het buitenland, alsmede ten aanzien van het vorderen van
gouden munten, fijn goud, alliages van goud en buitenlandse activa van ingezetenen.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 26.
Waardering: b (6)
(840) HANDELING
Het vaststellen van Ministeriële regelingen houdende aanwijzingen ten aanzien van
het verlenen van algemene of bijzondere vergunningen in het kader van de Noodwet,
wanneer deze door anderen dan de Minister van Financiën worden verleend.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 27.
Waardering: b (6)
(841) HANDELING
Het voorbereiden van Ministeriële regelingen houdende vaststelling van de manier waarop
besluiten van de Minister van Financiën (anders dan Ministeriële regelingen) bekend
gemaakt zullen worden, indien zij niet in de Staatscourant worden geplaatst.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 30.2.
N.B. Na wetswijziging 1992.
Waardering: b (6)
(842) HANDELING
Het voorbereiden van algemene maatregelen van bestuur waarbij de autoriteiten worden
aangewezen, die onder daarbij te stellen regelen in enig gebied de daarbij aangewezen
bevoegdheden, welke in de wet aan de Minister van Financiën worden toegekend, uitoefenen
zolang de verbinding tussen dat gebied en de Minister van Financiën is verbroken.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 34.
Voorstel: b (6)
(843) HANDELING
Het voorbereiden van algemene maatregelen van bestuur waarbij regels worden gesteld
terzake van betalingen door het Rijk in enig gebied, zolang de verbinding tussen dat
gebied en de Minister van Financiën is verbroken.
Periode: 1978–
Grondslag: Noodwet financieel verkeer, art. 35.
Voorstel: b (6)