Besluit zak- en kleedgeld voor ter beschikking gestelden en anderszins verpleegden
De Minister van Justitie;
overwegende dat laatstelijk bij Besluit van 5 februari 1999, kenmerk 744365/99/DJI
het zak- en kleedgeld voor verpleegden die niet in aanmerking komen voor een AAW/WAO-uitkering
en die geen ander inkomen (als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de inkomstenbelasting
1964) genieten, met ingang van 1 januari 1999 is vastgesteld op f 419,01 per maand;
overwegende dat het bedrag dat aan zak- en kleedgeld wordt verstrekt een voorschot
is, dat, indien alsnog inkomen met terugwerkende kracht wordt genoten, dient te worden
gerestitueerd;
overwegende dat op 1 mei 2000 de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden in werking
is getreden, volgens welke personen die rechtens hun vrijheid is ontnomen van het
recht op een uitkering zijn uitgesloten, waaronder begrepen personen aan wie de maatregel
van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd;
overwegende dat het zak- en kleedgeld zoals hierboven vermeld, is gekoppeld aan de
hoogte van het bedrag dat een verpleegde die een uitkering ontvangt, overhoudt na
aftrek van de verplichte eigen bijdrage krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
overwegende dat na de inwerkingtreding van de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden,
genoemde koppeling niet meer mogelijk is, omdat personen aan wie rechtens de vrijheid
is ontnomen geen recht meer op een uitkering hebben vanaf de dag dat de vrijheidsontneming
één maand heeft geduurd;
gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 21 juli 2000,
kenmerk 5038990/TvW/RB;
gelet op artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, waarin is bepaald dat de ter beschikking gestelde of anderszins verpleegde die geen
inkomen heeft, vanwege de Minister van Justitie een door deze vast te stellen zak-
en kleedgeld ontvangt;